Home Alain Finkielkraut: ‘Ik wil niet vluchten’

Alain Finkielkraut: ‘Ik wil niet vluchten’

Door Florentijn van Rootselaar op 11 januari 2011

Cover van 01-2011
01-2011 Filosofie Magazine Lees het magazine

Hersteld van een ernstige ziekte, vertelt Alain Finkielkraut over tragiek en zinloosheid. Literatuur verlicht het lijden – niet door ons te vertellen dat uiteindelijk alles goed komt, maar juist omdat ze laat zien dat het leven niet maakbaar is.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Een jaar was Alain Finkielkraut onzichtbaar in de Franse media: geen opiniestukken van zijn hand in de kranten, geen spoor meer van hem op tv. Een jaar zonder de grote woede van de Franse filosoof: niet de boosheid wanneer hij werd uitgemaakt voor reactionair of racist, geen gemok over de taboes van deze tijd. Maar ook een jaar zonder zijn soms kinderlijke enthousiasme over filosofie.

Die retraite was verplicht. Finkielkraut leed aan een ernstige ziekte: lymfklierkanker. Nu zegt hij over die gedwongen rust: ‘Ondanks mijn ziekte was dit een milde tijd voor mij. Tijdens deze periode heb ik me niet in de arena gewaagd, want daar speelt het leven van de Franse intellectueel zich af, daar voert hij zijn soms extreem gewelddadige oorlogen.’

Finkielkraut besteedde dat jaar aan het schrijven van Een intelligent hart. Hoe romans je helpen in het leven: een boek over zijn favoriete bibliotheek. Bij het samenstellen daarvan is hij op zijn emoties afgegaan, wat een serie romans heeft opgeleverd die vaak de excessen van de twintigste eeuw tot onderwerp hebben: de kampen, de stalinistische terreur, de oorlogen.

Finkielkraut is blij dat hij tijdens zijn ziekte met dit boek bezig kon zijn: ‘Het schrijven van dit boek heeft me veel geholpen om mijn ziekte door te komen. Zelfs tijdens mijn behandelingen heb ik me aan het werk kunnen zetten. Als ik mijn leven niet had kunnen organiseren rondom dit project, zou ik zonder twijfel zijn afgegleden in een depressie. Het voordeel van zo’n boek over literatuur was ook dat ik geen stelling hoefde te verdedigen: ik had een paar grote romans uitgekozen, vervolgens deed ik niet meer dan die boeken “begeleiden”, dat is een ervaring die me gelukkiger maakt dan het schrijven van een stellig essay.’

Finkielkraut ontvangt me in zijn appartement, op nog honderd meter van de Jardin du Luxembourg, het Parijse park waar zijn studenten regelmatig met een boek zitten – Finkielkraut is hoogleraar filosofie aan de prestigieuze École Polytechnique. De filosoof is genezen verklaard, maar hij oogt nog steeds breekbaar: hij formuleert langzaam en zoekend, zonder het gemak waarmee hij sprak tijdens zijn tv-optredens.

De mens is een wezen met een ononderdrukbare neiging om verhalen te vertellen, zo constateert Finkielkraut in zijn boek. Hoe zit dat met Finkielkraut, vertelt hij alleen het verhaal van de filosofie, of zijn er ook meer persoonlijke verhalen die een belangrijke rol voor hem spelen Familiegeschiedenissen? Finkielkraut: ‘Uw vraag verrast me…’ Na een lange stilte: ‘Goed, in mijn jeugd waren er familieverhalen, zoals alle kinderen die horen, maar de mijne zijn zonder twijfel somberder dan die van andere kinderen. Mijn ouders vertelden me nauwelijks over hun kindertijd in Polen, maar des te meer over de oorlog, toen mijn vader twee jaar in Auschwitz zat. Op dit moment heb ik niet meer dan een onvolledige herinnering daaraan, flarden van de verhalen die mijn ouders me vertelden. Ik had misschien meer over hun verleden moeten vragen, ontvankelijker moeten zijn, ik had aantekeningen moeten maken, zoals u doet. Ik voel me schuldig dat ik geen goede luisteraar was, en dat ik niet voldoende vragen heb gesteld aan mijn ouders. Vergelijk mijn houding eens met die van Daniel Mendelsohn, auteur van De verdwenen. Voor dat boek is hij de wereld afgereisd: hij verzamelde getuigenissen over familieleden die zijn omgekomen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat boek is heel confronterend voor me. Het wijst me op mijn nalatigheid. Ook ik had onder mijn eigen familie zo’n onderzoek moeten doen.’ En tegenwoordig, spelen verhalen nu een rol in het gezin van Alain Finkielkraut? ‘Ik ben helaas geen groot verhalenverteller. Voor mijn zoon was ik dat ook niet.’
 

Levensverhaal

Verhalen hebben we nodig om ons leven een vorm te geven, er zelfs zin aan te geven. Dat is althans wat therapeuten, coaches en spirituele bladen ons vertellen: ze nodigen ons uit om ons levensverhaal te vertellen en zelfs op schrift te stellen, zodat alle momenten geïntegreerd kunnen worden in een overkoepelend narratief. Finkielkrauts boek kan gelezen worden als een verzet tegen precies die oproep. Daarmee vraagt hij ons in te gaan tegen een neiging die ons ten diepste karakteriseert. Volgens hem is de mens een verhalen vertellend wezen, zelfs als we daar niet bewust mee bezig zijn. Ons innerlijk, zegt Finkielkraut, is een bioscoop waar – vaak – slechte films worden vertoond. Literatuur, zo zal hij later uitleggen, stelt hij tegenover deze slechte verhalen.

Waarom dat verzet tegen die o zo menselijke neiging om verhalen te vertellen? Verhalen – de slechte verhalen die wij doorgaans vertellen – doen de werkelijkheid te kort, zegt Finkielkraut, ze hebben te weinig oog voor de complexiteit, voor de nuance. Die nuance is in de literatuur wel te vinden. De alledaagse verhaaltjes echter, die spannen een eenvoudig web voor de werkelijkheid dat we ten onrechte voor het echte leven aanzien. Ze komen voort uit ons verlangen, uit de manier waarop wij willen dat de wereld eruitziet. Voor het verhaal van een ander, die niet altijd makkelijk in jouw verhaal past, is geen ruimte. We de wereld te snel in volgens het schema van vriend en vijand. We zien onszelf, zegt Finkielkraut, als de graaf van Montechristo, of als Sint-Joris die de draak doodt. Allemaal verhalen waarin de held een wereld betreedt die hij doorziet, en die hij vervolgens kan overwinnen. Veni, vidi, vici!

Ook hebben we de neiging door verhalen aan alles een zin toe te kennen. We accepteren niet dat het ergste lijden ons soms zomaar overkomt en geen enkele zin heeft. Relaties worden verbroken, vrienden sterven – juist op die momenten zoeken we naar een zinvol verhaal. Die pogingen wijst Finkielkraut af, hij wil niet vluchten voor de tragiek die het leven volgens hem kenmerkt.

In een ander boek, Nous autres, modernes, schrijft Finkielkraut dat we de neiging hebben ook over ziekten zo’n verhaal te vertellen. Bijvoorbeeld bij de uitbraak van de aids-epidemie. ‘De pathologie van het hedendaagse humanisme bestaat erin te denken dat elke handeling een zin heeft, niets gebeurt toevallig. Die pathologische houding zag je op het moment waarop de aids-epidemie ontstond. Aanvankelijk hoorde je dat aids niet bestond, dat de ziekte een bedenksel was van de conservatieven, bedoeld om homoseksuelen angst aan te jagen en hun van hun vrijheid te beroven; homoseksuelen werden met aids bestraft voor hun afwijkende gedrag. In zo’n interpretatie zie je de hybris, zoals de oude Grieken zeiden, het idee dat de mens alles bepaalt, zelfs het ontstaan van een ziekte. Dit is de hybris die eigen is aan de moderne mens, en waartegen precies de literatuur ons kan beschermen.’

En zijn eigen ziekte? ‘Ik heb geen betekenis willen toekennen aan mijn ziekte. Ik heb mijn ziekte nederig ontvangen als een verdrietige en zelfs deplorabele gebeurtenis, maar ik heb altijd geweigerd die ziekte op te nemen in een verhaal. De ziekte is me overkomen, het was een hachelijke tijd, maar ik heb nooit overwogen om die tot onderwerp van een boek te maken. Er zijn dingen die zomaar gebeuren. Vroeger zei men: die gebeurtenissen zijn absurd. Die moeten geen plaats krijgen in de wereld van de betekenis.’

Niet alleen ons leven, ook de wereld hebben we met behulp van dit soort verhalen vormgegeven, zegt Finkielkraut, die zich vooral verzet tegen alle revolutionaire pogingen de wereld te veranderen. Vooral het communisme – waar grote Franse filosofen als Sartre zo mee sympathiseerden – moet het bij hem ontgelden. Dat verhaal van de revolutie is blind voor de werkelijkheid, zegt Finkielkraut. Denk aan het uitmoorden van de koelakken – communistisch scheldwoord voor de boeren met bezit – zoals Vasili Grossman dat beschrijft. De dekoelakisatie had het voorzien op iedere boer met bezit, hoe schamel dat ook was. De moordenaars leefden in een slecht verhaal, een eenvoudige wereld, opgedeeld in goed en kwaad, zegt Finkielkraut. Wat ze zagen waren alleen de vrienden en de vijanden, de eenvoudige boer en de arbeider, en de bourgeois en de koelak. Die archetypen waren voor hen levensechter dan de individuen.

De aantrekkingskracht van de revolutie is volgens Finkielkraut dat die niet alleen een oplossing suggereert voor alle problemen, dat ze het goede claimt, maar ook dat ze zo’n verleidelijk, opwindend en bevredigend verhaal vertelt. Het verhaal van een strijd, een strijd tussen het absolute kwaad en het absolute goed dat aan het kwaad een eind zal maken. ‘Er is een fataal pact gesmeed tussen slechte literatuur onze opvatting van de geschiedenis: twee blokken, twee krachten staan daarin tegenover elkaar. Langzaam, door een strijd tussen die blokken, door een dialectische vooruitgang, zal een betere wereld ontstaan. Die slechte verhalen die we vertellen over de geschiedenis of over ons leven miskennen de veelheid van de geschiedenis, die niet door één hand gestuurd wordt, maar de pluraliteit ervan, het onvermogen zo’n eenvoudige koers te varen.’
 

De grap

Die slechte verhalen kunnen alleen maar bestreden worden door verhalen te vertellen waarin die slechte verhalen concurrentie krijgen van andere verhalen. Door literatuur. Juist die kunstvorm kan volgens Finkielkraut het web van verhalen verscheuren dat voor de werkelijkheid hangt. ‘We hebben literatuur nodig om die band tussen onze opvatting van het leven en slechte literatuur te breken, om dat huwelijk te deconstrueren. Het is precies de roman die laat zien dat elk plan gedwarsboomd kan worden door een ander plan, die de pluraliteit kan bewaken, zoals Hannah Arendt zou zeggen.’
Hoe ziet zo’n roman eruit waarin het slechte verhaal wordt geconfronteerd met een ander verhaal? Finkielkraut heeft een voorliefde voor romans waarin het grootse plan van de protagonist stukloopt op de veelvormige werkelijkheid en zo ontaardt in een klucht. Bijvoorbeeld De grap van Milan Kundera. Ludvík, de hoofdpersoon, denkt zich te kunnen wreken op Zemánek, de man die ervoor heeft gezorgd dat hij jaren politiek gevangene was in het communistische Praag. Vijftien jaar na zijn gevangenschap krijgt hij de kans daartoe als hij de vrouw van Zemánek ontmoet. Wat is een betere wraak, denkt hij, dan Zemánek in het ongeluk te storten door zijn vrouw te verleiden. En zo geschiedt. Alleen blijkt dat hij hiermee Zemánek een dienst bewijst: die is al langer op zoek naar een nette manier om te scheiden van zijn vrouw, zodat hij zich in alle eer en deugd in het openbaar kan vertonen met zijn maîtresse, een beeldschone studente. Zemánek is Ludvík dan ook bijzonder erkentelijk. Een ondraaglijke dankbaarheid voor Ludvík, die ook nog eens wordt geconfronteerd met het grote contrast tussen Zemáneks minnares en ‘het pijnlijk onvolmaakte lichaam van de middag daarvoor’.

Ook het leven van Zemáneks ex neemt dan een tragikomische wending. De afgedankte vrouw voelt zich zo wanhopig dat ze slaappillen – zo denkt ze althans – uit een buisje inneemt. De werkelijkheid is anders: haar jonge assistent, die stapelverliefd op haar is, heeft laxeermiddelen in het voornamere buisje van de slaappillen gestopt. Hij ‘wil een bewonderenswaardig man zijn’, schrijft Finkielkraut, ‘en een bewonderenswaardig man lijdt aan slapeloosheid, niet aan ingewandstoornissen. Lachwekkende ontknoping. De tragedie wordt het recht op het tragische ontnomen. Ze kantelt naar vaudeville en eindigt prozaïsch op de houten bril van een toilet!’

Finkielkrauts boek staat vol met verhalen waarin grootse plannen stuitten op banale grenzen, waarin de poging om de wereld naar de hand te zetten, uitloopt op een catastrofe. Hoe nauwgezet Finkielkrauts lezingen van de grote romans ook zijn, ze wijzen uiteindelijk allemaal op een inzicht dat altijd al bepalend is geweest voor Finkielkrauts denken: de mens die denkt naar eigen inzicht de wereld te kunnen herscheppen, of bescheidener: die denkt zijn levensplan op te kunnen leggen aan de veelvormige werkelijkheid, zal sneven. Niet groots, maar op de kleinst mogelijke manier.
Daarom kiest Finkielkraut voor gematigdheid, voor bescheidenheid, ook al is die houding niet heroïsch en doet die denken aan ‘stoofpot, pantoffels bij de schoorsteen, kouwelijk conformisme, verburgerlijking, pafferigheid, vervlakking van het leven, roemloze keuze voor de gulden middenweg, de zielige terugkeer van de volwassen geworden verloren zoon naar de platgetreden paden van de routineuze en honkvaste wijsheid.’

Finkielkraut pleit niet alleen voor gematigdheid, soms kiest hij zelfs voor niet-handelen. ‘Ik was erg onder de indruk door de zin die valt toe te schrijven aan de vader van Albert Camus. Die vocht als soldaat van het Franse leger in Marokko. Hij ontdekte een schildwacht die was vermoord, gekeeld, met zijn geslacht in de mond. Hij is verbijsterd door dit spektakel. Dan volgt een dialoog met zijn metgezel, die probeert begrip te kweken voor deze daad.’ Dit is hun land, zegt hij, en zij schuwen geen enkel middel om het te verdedigen. De vader van Camus geeft toe dat er redenen zijn voor deze daad, ‘dat de daad past in een zelfverdedigings- en zelfs bevrijdingsstrategie’. Toch zegt de vader ‘“Een mens is iemand die zijn fatsoen houdt”. De vader van Camus mag verbaal en intellectueel verre de mindere zijn van zijn metgezel, toch is juist die zin bewonderenswaardig. Het is een uitspraak die zijn zoon, de filosoof, zijn hele leven zal begeleiden. Albert Camus is in een tijd van geweld, van excessen de denker geworden die grenzen stelt.’ ‘Hij definieert de mens precies niet als het wezen dat alle grenzen overschrijdt’, schrijft Finkielkraut, ‘maar door het vermogen niet altijd tot het eind te gaan.’
 

Eigen tuintje

Maar als Finkielkraut zich zo verzet tegen alle pogingen om de wereld naar je hand te zetten, hoe kun je dan nog handelen? Ben je dan niet veroordeeld tot een leven waarin je slechts je eigen tuintje wiedt, en je verder zoveel mogelijk overal buiten houdt? ‘Het blijft zeker wel mogelijk om te handelen. De alternatieven zijn niet dat je je slechts bekommert om je eigen zaken, óf dat je strijdt voor waanzinnige ideeën. Ook al leer je door literatuur bescheidenheid, die sluit handelen nog niet uit. Literatuur verplicht ons om de vergeten deugd van de Ouden – phronèsis – weer op te vatten. Elke handeling, elk oordeel moet aangepast worden aan de singulariteit van het geval.’ Phronèsis is de deugd die teruggaat tot Aristoteles (384-322 v.Chr.): er zijn geen universele regels voor een goede handeling, elke handeling moet rekening houden met het bijzondere geval. Goed handelen vereist een goed inzicht in de bijzondere kenmerken van een situatie.

Volgens Finkielkraut is literatuur bij uitstek geschikt om ons vertrouwd te maken met de bijzonderheid van elk geval, om niet meegezogen te worden in de verleiding om de wereld in te delen volgens het eenvoudige schema van goed en kwaad, maar om oog te houden voor de specificiteit en kwetsbaarheid van ieder individu. ‘Dankzij die literatuur kun je je verplaatsen in een ander, zelfs als die leefde in een andere eeuw, of onder een heel ander regime, of in omstandigheden die jij noch je naasten ooit gekend hebben… Wacht even…’ Finkielkraut haalt een klein boekje uit een andere kamer: de rede die Solzjenitsyn had geschreven toen hem de Nobelprijs was toegekend.’ Finkielkraut citeert, uit ‘een van de meest diepzinnige teksten uit de literatuur’:

‘Wie zou erin kunnen slagen om een bekrompen, eigenwijs menselijk wezen te doordringen van de vreugde en het verdriet van anderen, hem dimensies en misleidingen te laten begrijpen die hij zelf nooit heeft ervaren?
Propaganda, dwang, wetenschappelijk bewijs – ze zijn allemaal zinloos. Maar gelukkig bestaat hiervoor toch een middel in onze wereld! Dat middel is kunst. Dat middel is literatuur.
Die kunnen een wonder teweegbrengen: ze kunnen die kwalijke eigenaardigheid van de mens overwinnen om alleen van persoonlijke ervaring te leren, terwijl de ervaring van anderen hem tevergeefs voorbijgaat. Van mens tot mens, terwijl hij zijn korte tijd op aarde voltooit, brengt kunst het gehele gewicht van een onbekende, levenslange ervaring met al haar lasten, haar kleuren, haar levenssap; ze herschept een ongekende ervaring in levenden lijve en laat ons die bezitten als was zij de onze.’

‘Wij zijn geen goden’, legt Finkielkraut uit. ‘We zijn beperkt, vastgeklonken aan onszelf. Maar door de literatuur kunnen we iets van die beperkte positie overwinnen. We krijgen toegang tot een ervaring die niet de onze is. Ook dankzij de geschiedenis of door ons goed te documenteren kunnen we informatie krijgen over zo’n periode of leven, maar alleen kunst kan ons zo’n leven ook laten beleven. Bijvoorbeeld de romans van Vasili Grossman zoals Alles stroomt. Dankzij dat boek ervaren we hoe het is om te leven zoals het buitengewone personage Masja. Ze is naar Siberië gestuurd, ver van alles, ver van haar familie, omdat ze heeft geweigerd haar eigen echtgenoot aan te geven.’

‘Tijdens een corvee hoort ze vrolijke dansmuziek op een radio. Waar ze al die tijd ongebroken was en nog hoop koesterde – ondanks de dagelijkse bruutheid waarmee ze te maken kreeg, de afmatting, de vieze kleren –, vervliegt nu alle hoop. Door die muziek ontstaat bij haar het idee dat alles voor haar zal bepalen: dat het nooit meer zal worden zoals het was. Nooit meer zal ze de zorgeloosheid kennen en de frivoliteit die deze muziek uitdrukt. Ze zal haar geliefden nooit meer zien, haar man is dood, weet ze nu. Een buitengewoon moment, dat wij ook beleven dankzij de literatuur.’

Literatuur geeft niet alleen inzicht in de mensen met wie wij omgaan, ook biedt ze een weg tot onszelf: ‘We hebben niet direct toegang tot wie wij zijn, tot onze eigen en meest intieme gevoelens. Literatuur kan dan een entree bieden. Tijdens het lezen van literatuur kan iets buitengewoons gebeuren: je ontdekt wat je al die tijd al voelde, maar nog op een verwarde manier, zonder de woorden om dat gevoel te benoemen. Literatuur kan die gevoelens inzichtelijk maken. Aan literatuur hebben we dan ook geen behoefte om verliefd te worden, maar we hebben er behoefte aan om de liefde voor ons te verhelderen, om ons inzicht te geven in onze meest intieme gevoelens.’

Finkielkraut vraagt of hij nu een paar vragen mag stellen. Over de Nederlandse politiek, Geert Wilders, en de mogelijkheid van kritiek op het dragen van de boerka. Het gaat over de koloniale erfenis van Frankrijk, de moorden op Van Gogh en Fortuyn, religiekritiek… Finkielkraut spreekt steeds geanimeerder. Zijn vrouw is ondertussen binnengekomen, wat hem zichtbaar verheugt.
Hij wil ook nog wel uitleggen waarom hij in die publieke arena ‘werd afgeslacht’. ‘Onze beschaving verkeert in een crisis, er zijn grote problemen met immigranten. Als je tegenwoordig zoiets zegt, val je meteen de humanitaire religie aan waar we tegenwoordig in geloven. Wat die religie inhoudt? Dat er geen immigratieproblemen in Europa zijn. Ergo, als je een probleem benoemt, moet je wel een racist zijn. Weer die simpele tweedeling van de wereld. Het probleem volgens die humanitaire religie is niet de gebrekkige immigratie, maar de ziekte van Europa: wij zijn ziek, ziek van racisme en daarvoor moeten we ons onder medische behandeling stellen. We lijden aan xenofobie, en aan populisme, zoals men de laatste tijd zegt. Wie de onbeschaamdheid heeft om de problemen wel te benoemen, is de allergrootste racist. Racistisch zijn, dat is tegenwoordig – vanwege goede redenen – de allerergste belediging. Hierdoor is het erg moeilijk geworden om deel te nemen aan het politieke debat. We hebben niet het recht om te zeggen wat we zien. En als we dat recht wel nemen, dan riskeren we het ergste…’

‘Die situatie is tegelijkertijd ridicuul en extreem hachelijk. Als men zo verblind blijft, worden juist die zogenaamde populisten in de kaart gespeeld. Zij benoemen die zaken tenminste, zo hoor je de aanhang van die beweging verklaren.’

‘Ik heb felle kritiek gekregen bij mijn pogingen om dit taboe te doorbreken. En dat heeft geleid tot veel stress, zo zeggen mijn artsen. Volgens mijn artsen is mijn ziekte zelfs het gevolg van die stress. Dat is een interpretatie van de ziekte die ik maar een zeer beperkt krediet heb willen geven. Ik heb besloten daar niet bij stil te staan en een andere weg in te slaan, weer verder te gaan…’
En dan, op de drempel van zijn appartement, nog een vraag. Welke weg wil Finkielkraut inslaan, heeft hij al plannen voor een nieuw boek, een nieuw project? ‘Het blijft moeilijk, dit is geen gemakkelijke tijd, ik zoek nog…’