‘Ik heb weer leuk Aristoteles gelezen, kon ik ijdel denken na een eerstejaarscollege filosofie. Maar in de pauze liep ik rondjes door het faculteitsgebouw met muziek van Justin Bieber op. Per dag besteedde ik meer tijd aan luisteren naar top-40-muziek dan aan moeilijke filosofen lezen. Theodor Adorno (1903-1969) was de eerste filosoof die ik tegenkwam die schreef over dat soort verlangen om naar Bieber te luisteren.
De Duitse denker was kritisch over de commercialisering van kunst. Hollywoodproducties die een riedeltje volgen, top-40-nummers die je afstompen – dat soort nepkunst is volgens hem reclame voor de status quo. Adorno benadrukte dat geslaagde kunst je ongemak laat ervaren, zoals de boeken van Kafka, de muziek van Schönberg of de toneelstukken van Beckett.
In Minima Moralia schrijft Adorno dat als je je heel zorgvuldig en oprecht probeert uit te drukken, je het risico loopt niet te worden begrepen. In mijn roman wil ik een verhaal vertellen dat voor iedereen begrijpelijk is. Inhoudelijk zeg ik hier en daar iets ontregelends over gender, maar met mijn formuleringen en grapjes bied ik toch een comfortabele leeservaring. Dat maakt mijn boek toegankelijk, maar ik hoop dat ik in mijn verdere schrijven moeilijker durf te zijn. Er spreekt moed uit om te denken: laat de lezer míj maar begrijpen.
Ik voldoe niet aan de standaard van Adorno. Als je hem zou volgen, kom je uit op een hyper-elitaire opvatting over hoe je moet leven. Dat is mijn verdriet: Adorno zou waarschijnlijk een hekel aan mij hebben gehad. Ik sta op de cover van de Linda Meiden en heb een Instagram-account – ik maak commerciële keuzes. Adorno is voor mij geen prediker naar wie ik leef. Hij is eerder een plaaggeest.’