‘Het eerste wat je moet weten als je de wereld een betere plek wilt maken is dit: Het is niet erg dat je niet de hele wereld kunt redden.’ Filosoof en activist Gayatri Spivak vertelt vanuit haar eigen ervaring hoe we kunnen bijdragen aan een betere wereld zonder dat het ons volledig uitput.
Op Thinking Planet in april 2017 zat de Indiase Columbia-hoogleraar Gayatri Spivak rechtop in haar stoel en keek doordringend de zaal door terwijl ze vertelde dat ze eigenlijk nooit filosofie had gestudeerd. ‘Op een dag ontdekte ik een boek van de toen nog onbekende Franse filosoof Jacques Derrida, en omdat het zoveel indruk maakte, heb ik het naar het Engels vertaald. Het was een groot succes.’ Deze gebeurtenis zorgde ervoor dat Spivak zich afvroeg hoe zij als jonge Indiase vrouw nu ineens als specialist werd gezien in de Franse filosofie. Waarom de Franse en niet de Indiase? Van daaruit vertelde ze de rest van haar levensverhaal: hoe ze zich als academicus steeds drukker ging maken om problemen als ongelijkheid en armoede.
Dit zijn problemen waar iedereen zo nu en dan wakker van ligt, of op z’n minst van gaat zuchten. Volgens Spivak hoeven we het hier niet bij te laten, en ook niet per se een radicaal ander leven op te bouwen. Op Thinking Planet gaf ze advies over hoe je op een bescheiden en realistische manier iets kunt doen tegen de grote problemen van nu.
1. ‘Je moet focussen! Hoe graag je ook zou willen, je kunt niet de hele wereld redden!’
‘Het eerste wat je moet leren als je de wereld beter wilt maken is dit: Het is niet erg dat je niet de hele wereld kunt redden.’ Spivak vertelt dat ze veel mensen heeft ontmoet die op de verkeerde manier helpen, omdat ze teveel willen doen. ‘Het is beter om minder, maar goed geïnformeerd te helpen, dan om maar te helpen als een kip zonder kop, uit bijvoorbeeld schuldgevoel. Ontdek waar jíj iets aan kunt veranderen, omdat je er verstand van hebt, en focus je dáárop.’ Volgens Spivak hoef je niet ver van huis te zijn, of een hele nieuwe opleiding te beginnen, om de wereld te verbeteren. ’Als je Engels hebt gestudeerd, hoef je geen Zuid-Amerikaanse schrijvers uit te lichten. Wat jij dan moet doen is het Engels op een zo’n mooi en integere mogelijke manier neerzetten.’
2. ‘Het beste wat je kunt doen in ontwikkelingswerk is een taal leren. Alleen dan kun je begrijpen hoe complex het is om een cultuur te begrijpen, en hoe complex de cultuur zelf is. In een taal vind je veel over de normen en waarden van een cultuur.’
Bij het vergelijken van de nieuwe taal met de eigen taal, zijn er veel verschillen te ontdekken. Deze vertellen je ook iets over culturele verschillen. ‘Zo kun je daarom ook ervaren waarom het niet zo makkelijk is om vóór iemand van een andere cultuur te spreken in jouw eigen taal, of in jouw eigen cultuur: Het is daar veel te complex voor. Een taal leren helpt je daarom zien dat je in sommige kwesties beter een stapje terug kunt doen, en het wijst je ook op welke kwesties dat zijn.’
3. ‘Vraag jezelf altijd af: Ben ik iets aan het doen wat verandering gaat brengen?’
Vaak handelen we volgens datgene wat al als moreel goed wordt gezien, zoals regels waar iedereen in onze omgeving het mee eens is. ‘Maar zelden maken we het extra stapje om zó te handelen dat er positieve verandering ontstaat. Het is vermoeiend om voorop te lopen op moreel gebied’, geeft Spivak toe, ‘maar probeer het wanneer je het kan en durft.’
4. ‘Zeg niet: ‘wat zijn ze allemaal aardig’. Dat is racistisch. Het is net zo racistisch als zeggen ‘ze zijn allemaal slecht’.’
Als jongeren gaan helpen in een derdewereldland en bij terugkomst zeggen ‘wat waren al die kinderen éééengeltjes!’ is dat volgens Spivak ook een vorm van racisme. ‘Racisme is geen racisme omdat het gemeen of onaardig is, maar omdat het een groep mensen met bepaalde eigenschappen onder één kam scheert.’ Op die manier worden de mensen in die groep van hun menselijke complexiteit, tegenstrijdigheid en diepte ontdaan, en zo tot minder dan mens gemaakt. ‘Je moet je dus geen mening vormen over een hele groep. Nooit. Mensen zijn niet te stereotyperen.’
5. ‘Zie de groepen die je wilt helpen als experts in hun probleemgebied, niet als getuige.’
Spivak verwijst hiermee naar de discussie rondom het hoofddoekendebat. De vraag of de hoofddoek onderdrukkend is wordt vaak gesteld door mensen die zelf geen hoofddoek dragen. ‘De vraag komt niet van de moslimvrouw zelf, maar van buitenaf. We zouden zulke debatten überhaupt niet moeten houden – al helemaal niet in een filosofieklas met alleen maar Nederlandse kinderen – zonder dat deze vraag vanuit de moslimvrouwen zélf gesteld wordt. En zonder dat zij er als experts in worden betrokken. Als we de mensen die we willen helpen wat meer bij de oplossingen zouden betrekken, komen we al een heel eind.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees