De Indiaas-Amerikaanse oncoloog en Pulitzerprijswinnaar Siddhartha Mukherjee schreef een intieme geschiedenis van Het gen. ‘De nazi’s hadden een politiek genetisch programma. De staat moet niet gaan bepalen wat een goed leven is en wat niet.’
1. Wat kan ik weten?
‘Als het over de genen zelf gaat, kunnen we echt ongelooflijk veel weten, en dat doen we ook al. We weten hoe genen eruitzien en wat hun chemische opbouw is. Maar als het gaat om hoe die genen vervolgens een mens met bepaalde eigenschappen tot stand brengen – ja, dan wordt het veel lastiger. Dat komt doordat op dat moment de interactie met de omgeving een rol gaat spelen. Als we iemands genen kennen, kunnen we daarom slechts algemene dingen zeggen over hoe hij of zij eruit zal gaan zien, maar we kunnen het nooit precies weten. Een baby met een gen voor de ziekte van Huntington heeft een grote kans om tijdens zijn of haar latere leven een variant van deze ziekte te krijgen, maar het is niet zeker. Dus je kunt slechts iets voorspellen over de richting; meer kun je eigenlijk niet weten.’
2. Wat moet ik doen?
‘Als het om de genen gaat, kunnen we twee dingen doen: lezen en schrijven. Lezen lijkt onschuldiger dan schrijven. Lezen is vooral “nuttig” om voorspellingen te kunnen doen, zoals over die ziekte van Huntington. Bij schrijven gaat het echt om het verbeteren van de mens. Mensen zijn vooral bang voor de onvoorziene gevolgen van de tweede richting. Maar die eerste heeft net zo goed al veel invloed en is in zekere zin ook een vorm van schrijven. Als je namelijk door de genen van een ongeboren vrucht te lezen de kans op bepaalde ziektes voor de geboorte kunt opsporen, zullen ouders vaker besluiten om kinderen met een verhoogde kans op ernstige ziektes te aborteren. Zo sleutelen we indirect al aan de genen van toekomstige generaties. Maar goed, het schrijven – dus echt genen veranderen zoals dat nu steeds makkelijker kan door de zogenoemde CRISPR-CAS-methode – gaat sneller en heeft veel verdergaande mogelijkheden, met ongelooflijk ingewikkelde ethische vraagstukken tot gevolg. Volgens mij moeten we daarbij drie dingen doen. Ten eerste moeten we uiteraard een maatschappelijke discussie voeren over de gevolgen en wat we wel en niet toestaan. De belangrijkste reden om iemands genen te herschrijven moet ondraaglijke pijn zijn. Ten tweede moeten we bedenken dat de gevolgen van het schrijven in onze genetische code niet goed te voorspellen zijn. Maar vooral ook dat dat verschilt per ingreep. Daarom moeten we extra voorzichtig zijn op het moment dat die voorspellingen onzekerder worden. Ten derde moeten we geen staatsmandaten toestaan. In mijn boek speelt de politiek van nazi-Duitsland een belangrijke rol. De nazi’s hadden een politiek genetisch programma. De staat moet niet gaan bepalen wat een goed leven is en wat niet.’
3. Wat mag ik hopen?
‘Volgens mij is het belangrijk om het verleden aandachtig te lezen. Als we dat doen, zien we onze verlangens en onze fantasieën. We verlangen naar een wereld zonder een tekort aan voedsel, zonder ziektes, naar onsterfelijkheid. Dat klinkt mooi, en dat is het misschien ook wel, maar die fantasieën kunnen bijzonder gevaarlijk zijn. De nazi’s hadden net zo goed fantasieën over een betere wereld, en die hebben ze met wetenschappelijke methodes proberen waar te maken. Door die verlangens uit het verleden te begrijpen, zijn we beter in staat om onze huidige verlangens in goede banen te leiden. Ik heb niet alleen een populair-wetenschappelijk boek geschreven over onze huidige kennis van genen. Het is misschien wel vooral een geschiedenisboek. Het vertelt namelijk de ontstaansgeschiedenis van de huidige kennis. Hoe Charles Darwin tot zijn evolutieleer kwam, hoe de monnik Gregor Mendel door het kruisen van erwten de wetten van overerving ontdekte. Ga zo maar door. Ik laat hun gedrevenheid zien, maar ook de toevalligheden die hen in de juiste richting duwden. Juist door die geschiedenis hoop ik met mijn boek een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een taal om over de gevaren en de mogelijkheden van genetische manipulatie te kunnen spreken.’
4. Wat is de mens?
‘Mensen vragen mij vaak: is de mens zijn genen? Dat is eigenlijk een verkeerde vraag. Je kunt beter vragen: in hoeverre is de mens bepaald door zijn genen? En dan zie je dat je bij elke eigenschap weer een ander antwoord zou moeten geven. Bij sommige eigenschappen handelen genen redelijk autonoom; bij andere eigenschappen zijn er juist weer veel omgevingsfactoren als voeding, klimaat, cultuur enzovoort, die ook een grote rol spelen. Als het om de kleur van je ogen gaat, is de invloed van je genen waarschijnlijk veel groter dan wanneer het om je genderidentiteit gaat. Hoe het ook zij, de mens is beslist meer dan zijn genen alleen.’