De Vlaamse schrijfster Lieve Joris heeft persoonlijke verhalen nodig om een grotere kwestie tot leven te wekken. Ze schreef een boek over de verhouding tussen Afrika en China.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
1. Wat kan ik weten?
‘Shudi, een van de Chinezen die een belangrijke rol speelt in mijn boek, heeft ook over mij geschreven in een tijdschrift. Hij kende me in die tijd nog niet goed. Ik ben geboren in een dorpje in België, maar hij bleek te denken dat ik opgegroeid was in Congo en vergeleek me met de blanken die hij in Zuid-Afrika had leren kennen. Hij schreef verder dat ik zo te zien uit een welgesteld middenklassegezin kom, maar dat ik desondanks eenvoudig ben gebleven. Dat zou bijvoorbeeld blijken uit het feit dat ik mijn aantekeningen maakte in kleine, goedkope schriftjes. Zo zie ik mijn Moleskine-notitieboekjes toch niet. Hij kan de bril van zijn cultuur natuurlijk niet afzetten, en ik ben me ervan bewust dat mij dat ook nooit helemaal zal lukken. Toch denk ik dat je ondanks die beperkingen echt contact kunt hebben met anderen. Het helpt als er daarbij een grotere derde is, zoals ik het altijd noem. In dit geval was dat onze liefde voor Afrika. Shudi en ik waren samen op de Expo in Shanghai. Hij zag hoezeer ik op mijn gemak was in het Afrikaanse paviljoen, en toen we na afloop samen op een bankje zaten, zei hij opeens: “Ik hou van Zuid-Afrika, net zoals jij van Congo houdt. ”’
2. Wat moet ik doen?
‘Voor mijn verhalen ga ik op zoek naar mensen. Maar ik moet wel de juiste personen vinden. Ik begon mijn reis in Dubai, in de winkel van twee Indiërs die ik in Congo had ontmoet. Als zij me toegelaten hadden, had ik misschien wel een boek over hen geschreven. Maar zij hadden het druk en schermden hun privéleven voor me af. Ik begon omcirkelende bewegingen te maken en zo kwam ik terecht in een containerpark waar Afrikaanse handelaren de spullen inlaadden die ze in Dubai hadden gekocht. Vervolgens reisde ik naar de Chinese havenstad Guangzhou en hing een tijdje rond in de wijk Chocolate City, waar veel Afrikanen wonen. Maar na een tijdje werd ik mismoedig van het gesleep met goedkope spullen uit China naar Afrika en belandde ik in Peking. De Afrikanen die ik ontmoette vertelden me allerlei verhalen over de Chinezen, maar allengs dacht ik: wat vinden de Chinezen eigenlijk van de Afrikanen? Aanvankelijk was ik beschroomd. Ik spreek geen Chinees en de eeuwenoude Chinese cultuur heeft veel geheimen voor me. Via Chinese professoren die gespecialiseerd zijn in Afrika kwam ik terecht op congressen over de band tussen China en Afrika. Zij waren als aangevers. Maar pas toen ik Shudi ontmoette, begon het voor mij. Hij ontroerde me. Hij vertelde over zijn vader, die zelfmoord had gepleegd tijdens de Culturele Revolutie. Ik vermoed dat hij daarom is weggegaan uit China en jaren in Zuid-Afrika heeft gewoond. Pas door zijn persoonlijke verhaal ging de Culturele Revolutie voor me leven. En als ik ergens door ontroerd word, krijg ik het doorgaans ook wel op papier.’
3. Wat mag ik hopen?
‘Mijn boek gaat over de verhouding tussen Afrika en China, twee volkeren die geen koloniale geschiedenis delen, maar die elkaar steeds meer opzoeken. Geeft die ontmoeting reden tot hoop? Zal het in Afrika hierdoor ook economisch beter gaan? Dat hangt denk ik grotendeels af van hoe de Afrikanen het aanpakken. Sommige landen, zoals Rwanda en Ethiopië, weten wat China voor hen kan betekenen. Andere landen, zoals Congo, sturen studenten naar China, maar geven hun vervolgens niet de mogelijkheid hun kennis in te zetten voor hun eigen land.
Toch zijn er veel Afrikanen die door hun contact met China wakker worden geschud. Ik sprak iemand die in China was geweest en de razendsnelle economische vooruitgang met eigen ogen had gezien, maar die ook in Europa was geweest. Hij zei: “Het Kasteel van Versailles kunnen wij niet nabouwen, maar waarom zouden wij wat China doet niet voor elkaar kunnen krijgen?”’
4. Wat is de mens?
‘Ik ben mijn ouderlijk huis op mijn achttiende ontvlucht. Mijn ouders verwachtten dat ik keurig ging trouwen en kinderen zou krijgen. Lang wilde ik niets meer weten van mijn dorp en mijn familie, maar nu besef ik dat ik de wereld pas kan begrijpen als ik weet waar ik vandaan kom. Ik ben opgegroeid in een grote familie. Mijn oudere broer is gestorven aan een overdosis, en ik heb een zusje met het downsyndroom. Ik ben gevoelig voor de familieproblemen van de mensen die ik onderweg ontmoet. Acht maanden heb ik zitten schrijven in het huis van mijn Chinese vriend Shudi. Zijn oude moeder deed me denken aan mijn grootmoeder en gaandeweg ontdekte ik dat hij als jongeman doodongelukkig was toen zijn moeder na de zelfmoord van zijn vader hertrouwde. Familieverhoudingen hebben blijkbaar universele waarde.’