Home 4 vragen aan… Herman Pleij

4 vragen aan… Herman Pleij

Door Frank Meester op 23 december 2014

4 vragen aan… Herman Pleij
Cover van 01-2015
01-2015 Filosofie magazine Lees het magazine

Al een loopbaan lang verdiept Herman Pleij, emeritus hoogleraar historische Nederlandse letterkunde, zich in onze identiteit. ‘Misschien is de belangrijkste eigenschap van de Nederlander wel dat hij heel goed kan ruziemaken.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wat kan ik weten?

‘Over de Nederlandse identiteit kun je veel van buitenlanders leren. Stel, een Nederlander is voor zijn werk in België en zit bij een vergadering naast de directeur van een Belgisch bedrijf. Dan zou het zomaar kunnen dat die Nederlander de Belgische directeur hartelijk op de schouders slaat en iets zegt als: “Hoe lang denk jij hier nog te zitten?” Wij zien dat als lekker direct, maar die Belg klapt daar juist helemaal van dicht. Wij zijn in de ogen van veel buitenlanders botte Hollanders zonder manieren.

Ik heb bestudeerd hoe wij vanaf de Middeleeuwen tot nu over onszelf denken en hoe anderen over ons denken. In mijn boek laat ik zien dat veel typeringen sinds lange tijd aan ons kleven. Neem de gedachte dat we zo tolerant zijn; die stamt al uit de zestiende eeuw. Sinds die tijd wonen hier mensen van verschillende geloven en nationaliteiten. En dan is handeldrijven ook nog eens een van onze belangrijkste bezigheden. Handel drijf je met mensen van uiteenlopende culturele pluimage. Dan kun je maar beter tolerant zijn, anders verkoop je niets. Onze tolerantie is dus pragmatisch. Daar is wat mij betreft niets mis mee, maar je ziet dat veel mensen die tolerantie in de loop van de geschiedenis zijn gaan voorstellen als iets nobels dat ons als het ware in het bloed zou zitten. Dat is onzin.’
 

Wat moet ik doen?

‘Deze collectieve beelden – dus de zelfbeelden en de beelden die we van anderen hebben – houden zichzelf in stand. Het zijn een soort beoordelingsformats waar je bijna niet vanaf kunt komen. Dat zag je ook bij de crisis in Griekenland. Toen werd onmiddellijk het format van de Griek, dat nog uit de Middeleeuwen stamt, uit de kast gehaald. Grieken zijn mensen met een schrift dat niemand kan lezen en ze hangen ook nog eens een afwijkend christendom aan. Dat moeten dus wel onbetrouwbare types zijn, luiaards en op seks beluste oplichters. Je vindt altijd wel bewijzen voor die aannames: “Een broer van een kennis van mijn vader is Grieks. Hij heeft nooit gewerkt, maar hij ontvangt wel twee pensioenen.”
Ik denk dat het belangrijk is die collectieve beelden bloot te leggen en hun werking te laten zien. Daarmee is natuurlijk niet alles opgelost. Ik wil zeker niet beweren dat wanneer je je bewust bent van die beelden, je de mogelijkheid hebt je eraan te onttrekken. Daarvoor zijn ze veel te hardnekkig. Eén ding is wel zeker: als je er helemaal niets van weet, dan gaan ze in elk geval met je aan de haal.’
 

Wat mag ik hopen?

‘Ik hoop niet dat al die collectieve beelden verdwijnen. Dat zou ook helemaal niet kunnen. Ze zorgen voor onze identiteit, en die hebben we nodig om te kunnen leven. Iedereen heeft behoefte aan solidariteit en saamhorigheid. Je doet een clubdas om, zodat je kunt laten zien dat je je identificeert met een voetbalclub, en je trekt gezellig samen op met je voetbalmaten. Het grote probleem is wel dat de tegenpartij ook direct de vijand wordt die – bij verlies – waarschijnlijk de scheidsrechter heeft omgekocht. Onze identiteit bestaat bij de gratie van mensen met een andere identiteit. De kunst is om daarin de juiste balans te vinden, ervoor te zorgen dat de strijd niet uit de hand loopt. Al is strijd ook niet altijd slecht. Misschien is de belangrijkste eigenschap van de Nederlander wel dat hij heel goed kan ruziemaken. Een besluit komt hier vaak als volgt tot stand: de betrokkenen gaan rond een tafel zitten, iedereen trekt zijn bek open en er ontstaat een flinke ruzie. Dan staat er iemand op die het beu is en zegt: “Luister eens, de schoorsteen moet wel roken.” Meestal volgt er vrij snel een besluit en dat is dan uiteraard een compromis. Als dit goed uitpakt, is iedereen tevreden. Als het slecht gaat, zegt iedereen: “Maar het was ook niet wat ik bedoelde.” Er komen veel regels door al ons geruzie, maar het goede is dat iedereen er in een vroeg stadium bij betrokken is, zodat er altijd een breed draagvlak is. Zo ging het eigenlijk al bij de waterschappen in de Middeleeuwen.’
 

Wat is de mens?

‘De mens is een wezen dat behoefte heeft aan een duidelijke identiteit. De laatste tijd proberen we dat alleen te ontkennen. Dat bezorgt ons een soort identiteitscrisis. Volgens sommigen is daardoor een verhuftering van de maatschappij ontstaan. Tegelijkertijd zie je ook een “festivalisering”, een vorm van ritualisering om de behoefte aan het gemeenschappelijke te bevredigen. Dat kennen we uiteraard al eeuwen: het carnaval in het zuiden van het land en de kermis in het noorden. Nu komen daar dus de festivals bij. Als je wilt kun je de hele zomer naar drie festivals tegelijk. Na de ontzuiling is dat echt een groeimarkt geworden. De mens vindt altijd wel weer een manier om die behoefte aan identiteit te bevredigen.’

De Duitse denker Immanuel Kant probeerde in zijn filosofie vier vragen te beantwoorden. Frank Meester legt deze vragen voor aan mensen die in het nieuws zijn.