‘God is een wraakzuchtig, intolerant wezen, geobsedeerd door nakomelingen.’ Dimitri Verhulst herschreef de Thora, de eerste vijf Bijbelboeken. Bij hem werd de Bijbel een Bloedboek.
1. Wat kan ik weten?
‘Ik ben geen interpreet van de Bijbel, mijn interesse ligt daar niet. In de eerste plaats ben ik schrijver. Op een neutrale manier ging ik de eerste vijf boeken lezen. Ik interesseerde me voor de opbouw van de verhalen, de onderlinge verhoudingen van de personages, hoe zij evolueren – weinig namelijk – het opzwepende van de taal, het staccato ritme. Ik had die boeken in een orale traditie tot mij gekregen – bij herlezing vond ik eigenlijk dat ze schandelijk slecht geschreven waren, ze hadden wel een betere eindredacteur verdiend. Het zijn sappige verhalen en ik heb geprobeerd ze even mooi te maken, archaïsch bloemig, een lekker gestoffeerde hyperbool.
De verhalen worden bevolkt door een groot aantal figuren, ik heb er zo’n drieduizend uitgeflikkerd. Wie zijn die mensen?, vroeg ik me af tijdens het schrijven van Bloedboek. Dat was voor mij ook een ontdekking. Men maakte de afweging: een slecht leven is beter dan geen leven. Daarmee wordt ook meteen duidelijk dat ze niet echt in een hemel geloofden.
Ik beperkte me tot de eerste vijf boeken, de overige boeken bestaan uit een ratjetoe van stijlen, maar die eerste vijf zijn als door één man gemaakt: Mozes, die halverwege Bloedboek verschijnt en vanaf dan het verhaal vanuit zijn beleving vertelt.’
2. Wat moet ik doen?
‘Alle personages in Bloedboek volgen de wil van God, een wraakzuchtig, intolerant wezen, geobsedeerd door nakomelingen. Hij is een kunstenaar die zijn schepping kan vernietigen, zoals ik dat met mijn romans kan doen.
Die mensen doen dingen tegen hun overtuiging in, ze zijn machteloos. Mozes kreeg de verantwoordelijkheid om een gans volk, de Israëlezen, zoals ik ze noem, op sleeptouw te nemen. Morrend en klagend lieten ze zich door hem leiden, want ze hadden daar lang niet allemaal zin in. Bovendien behoorde hij zelf maar voor de helft tot dat volk, en was hij met een vrouw getrouwd die tot het vijandige volk behoorde.
Het lijkt me gruwelijk om een last op je schouders te moeten nemen die je niet wilt. Levenskwaliteitverpletterend. Hij had geen keuze, hij kon zich niet verzetten, want hij had te maken met een almachtig wezen.
Dat is wel wat anders dan de moed niet hebben een relatie te beëindigen of uit een job te stappen – hoewel daar ook andere almachten aan het werk kunnen zijn, zoals de financiële – waarbij je zelfbewust kunt wikken en wegen. Ik heb zelf alleszins het gevoel keuzemogelijkheden te hebben. Het helpt natuurlijk dat ik geen god boven me heb staan, hij heeft mij toch nog nooit persoonlijk aangesproken.’
3. Wat mag ik hopen?
‘De eerste vijf boeken eindigen bij de dood van Mozes, die nog wel een opvolger aanwijst: Joshua, die ze naar het beloofde land zal brengen. Maar iedereen weet dat paradijzen niet bestaan. De grond die daar ligt, zal bewerkt moeten worden. En er zijn interne conflicten. Onderling zijn ze niet al te gezellig, iedereen weet dat familie niet bepaald synoniem is met gezelligheid, we moeten niet al te romantisch doen over bloedbanden.
Die boeken omarm ik als cultuurgeschiedenis, dat is de plek waar ik ze graag heb. Maar naar de wetten van toen leven is absurd, even grappig als naar het Gilgamesh-epos te leven. We moeten ze in hun context plaatsen, het was een poging om orde aan te brengen en wetten in te voeren. Een moedig begin. Men had toen de reflex niet om de motivatie voor de wet te zoeken in de mens. En er is geen vrijheid van seksualiteit bijvoorbeeld, geen gelijkheid van man en vrouw, de doodstraf is heel normaal. Als je de rechten van de mens wilt respecteren, dan moet je deze boeken opzijschuiven.’
4. Wat is de mens?
‘De mens is een vrolijk toeval, een plezant ongeluk. Het leven heeft geen zin. Daar heb ik geen last van, ik beleef veel vreugde aan mijn zinloze bestaan. Stel dat het wel zin had…
Mozes is een interessant figuur. Hij twijfelt, dat maakt hem menselijk. Want mensen die nooit twijfelen, daar heb je toch schrik van. Ook God twijfelt op bepaalde momenten, dat maakt hem dan een pak sympathieker.’