Home 4 vragen aan… Arthur Docters van Leeuwen

4 vragen aan… Arthur Docters van Leeuwen

Door Frank Meester op 5 januari 2012

01-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Als kleine jongen had Arthur Docters van Leeuwen al een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Dat zou hem ook leiden in zijn loopbaan, bijvoorbeeld als hoofd van de BVD of als voorzitter van de Autoriteit Financiële Markten. Onlangs schreef hij de sprookjesbundel Late sprookjes.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Wat kan ik weten?

‘Ik was ooit in de Sint-Pieter in Rome. En opeens voelde ik een harde klap tegen de zijkant van mijn gezicht. Ik keek nijdig en geschrokken om, en daar zag ik de Pietà van Michelangelo die me vanuit een donkere hoek aankeek. Dat beeldhouwwerk raakte mij letterlijk. Wat gebeurde daar nou? Ik weet het niet precies. Ik kan het onmogelijk nog een keer overdoen, maar het gebeurde wel. We hebben afgesproken wanneer iets ware kennis is. Als een experiment herhaalbaar is, weten we zeker dat het waar is. Ik ben de laatste die dat afkeurt. Ik tel de zegeningen van wat we heus als vooruitgang mogen kenschetsten. Maar ik wil wel benadrukken dat die wetenschappelijke afspraken slechts een deel van de werkelijkheid laten zien. Waarom vind ik muziek mooi? Als je muziek reduceert tot geluidstrillingen, zul je die vraag in ieder geval niet kunnen beantwoorden. In mijn sprookjes gaat het vaak om andere manieren van weten, om mysteries die ergens achter zitten en die maar weinig mensen zien. Dus juist om dat wat niet herhaalbaar is, maar daarom niet minder waar. Doordat wij zijn gaan geloven in het monopolie van de falsificeerbare waarheid, zien we veel over het hoofd. Dat is niet overal zo. Ik was in Japan. Daar leven 200 miljoen mensen die vrijwel allemaal naar mooie tempels gaan om daarin geesten te vereren. Dat kun je vanuit je westerse wetenschappelijke blik wegzetten als bijgeloof, maar dat doe ik dus niet. Het mooie is dat juist ook de grote wetenschappers weer bij dezelfde mysteries komen. Ik kreeg een keer een rondleiding door CERN in Genève van een natuurkundige die daar werkte. Als hij over een proton praat, dan ziet hij dingen die wij niet zien. Die processen die daarin op microniveau spelen, die zijn heel geheimzinnig: letterlijk ongrijpbare materie.’
 

Wat moet ik doen?

‘Dat weet ik niet precies, maar het gaat erom dat je het goed doet. Wat me opvalt bij alle vormen van echt weten is dat discipline een essentiële rol speelt. De wetenschappers van CERN werken ongelooflijk gedisciplineerd aan hun projecten, en dat geldt net zo goed voor de Tibetaanse monniken of voor grote kunstenaars. Iedereen die naar kennis streeft, moet zich kennelijk een zware discipline opleggen.
Misschien komt het wel door mijn opvoeding dat ik zo de nadruk leg op discipline. Ik ben vrijzinnig protestants opgevoed. Ik mocht geloven wat ik wilde, als ik maar hard werkte. Mijn hele familie bestaat uit harde werkers. Wat die discipline oplevert, is trouwens van tevoren niet altijd duidelijk.

Ik was niet van plan om sprookjes te schrijven. Ik wilde eigenlijk aan een proefschrift werken. Maar toen ik daar zat met mijn pen en schriftje, kwam er geen eerste hoofdstuk van een proefschrift, maar vloeiden er spookjes uit mijn pen. En als een sprookje je eenmaal beheerst, kun je dat maar beter direct afmaken, anders blijft het door je hoofd spoken. Nu ze af zijn lukt het me trouwens wel om echt aan mijn proefschrift te werken.
Naast het idee dat ik hard moest werken, heb ik ook altijd een groot rechtvaardigheidsgevoel gehad. Als ik onrecht zie, maak ik me ontzettend kwaad en moet ik er iets aan doen. Als kind op de lagere school was ik al dik. Wanneer kleine jongetjes in elkaar geslagen werden door grote, dan gooide ik mijn gewicht in de strijd en kwam ik tussenbeide. Later als jurist heb ik mijn gewicht in een meer figuurlijke zin in de strijd geworpen. Maar het was datzelfde gevoel van onrecht dat me aanzette tot actie.’
 

Wat mag ik hopen?

‘Dat de overheid weer wat absoluter wordt. Ik heb net voor een feestbundel een stuk over het boek Leviathan van de Engelse filosoof Thomas Hobbes geschreven. Daarom heb ik dat werk nog eens herlezen. Tijdens het lezen viel me op dat ik bij mijn eerste lezing zeker de helft gemist heb. Een buitengewoon interessant werk. De overheid moet in de lijn van Hobbes duidelijk zijn en de volgende boodschap uitdragen: “Ik ben hier de sterkste en ik accepteer niet dat iemand sterker is dan ik.” Volgens mij is die gedachte nogal verwaarloosd de laatste tijd. Het gevolg daarvan is dat mensen politieagenten en ambulancepersoneel gaan aanvallen.’
 

Wat is de mens?

‘Ik vind dat niet zo’n zinvolle vraag. Ik ben geen platonist die meent dat er de idee van de mens bestaat. De mens is in ieder geval voor zichzelf een raadsel, en dat zal ook wel zo blijven.

In mijn sprookjes zijn er niet alleen mensen, maar ook elfen en trollen. Ooit leefden die wezens samen, tot er ruzie van kwam. Toen hebben ze besloten om zich totaal niet meer met elkaar te bemoeien. De andere wezens kennen die afspraak en zijn op de hoogte van elkaars bestaan, terwijl de mensen als enigen de anderen en de afspraak met hen zijn vergeten. Als mensen iets zien dat wijst op de aanwezigheid van andere wezens, doen ze dat af als gezichtsbedrog of geven ze een fysische verklaring om zichzelf gerust te stellen.’