Home Zen: denktraditie die niet wil denken

Zen: denktraditie die niet wil denken

Door Marco Kamphuis op 7 december 2010

Cover van 10-2010
10-2010 Filosofie Magazine Lees het magazine

Filosoof Michel Dijkstra schreef een verrassend ordelijk en beheerst boek over een oosterse stroming die ons wil verlossen van de neiging alles te ordenen en te beheersen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

In een wereld die constant buiten adem is, roept het woord ‘zen’ het beeld op van de levenskunstenaar die met zijn handen in zijn zakken zijstraatjes in slentert die hem toevallig daar brengen waar hij heen wil. Maar zen kan het de westerse beroepsfilosoof knap nerveus maken: een denktraditie die niet wil denken, een eloquente oproep de taal los te laten, een wenkend doel waarvoor je met inspanning van al je krachten vooral geen moeite moet doen, een hoogste waarheid die erop neerkomt dat de werkelijkheid een mysterie is. Of leegte, als je wilt. Met zenboeddhisme begeef je je op filosofisch drijfzand. Toch zijn er altijd westerse filosofen geweest die daar niet voor terugschrokken.

De zenleer verklaren is moeilijk, omdat iedere zenmeester er zijn eigen invulling aan geeft. In zijn boek Zenboeddhisme kiest filosoof Michel Dijkstra voor een ordelijke aanpak. Om de lezer vooraf enig idee te geven, constateert hij dat zen draait om loslaten (‘Zen is leven met losse handen’, citeert hij zenleraar Nico Tydeman), en vervolgens behandelt hij de verschillende leerstellingen in chronologische volgorde.

De geschiedenis van zen begint 2500 jaar geleden met een Indiase vorstenzoon die zijn rijkdom opgeeft voor een leven van extreme ascese, maar daar evenmin gelukkig van wordt. Een visioen schenkt Siddharta Gautama verlichting, waarna hij als Boeddha zijn toehoorders een middenweg tussen genotzucht en versterving presenteert. De mens lijdt onder zijn eeuwige verlangen naar wat hij niet heeft én onder de angst te verliezen wat hij wel heeft, stelt Boeddha. Daarom dient hij zich te bevrijden van zijn gehechtheden en obsessies – wat niet betekent dat hij zich moet uithongeren, want dat is een aanslag op zijn menselijke natuur. Wie de oorzaak van zijn lijden inziet, kan langzamerhand, oefenenderwijs, zijn gehechtheden loslaten en egoïsme verruilen voor innerlijke rust. Heeft een mens deze staat van verlichting eenmaal bereikt, dan is hij meteen verlost van de eeuwige cyclus van wedergeboorte. Boeddha verkondigt zijn leer in preken, maar de verlichtingservaring zelf, die het spreken te boven gaat, geeft hij zwijgend door aan een van zijn leerlingen. Dit woordloze doorgeven van de verlichtingsgeest van een meester aan een uitverkoren leerling zal een grote rol spelen in de latere traditie van zen.

Ongrijpbaar

Filosoof Nagarjuna, die de verlichtingsgeest omstreeks 150 n.Chr. ontvangt, doet een aanval op het conceptuele denken. De werkelijkheid wordt door ons benoemd, geordend, in vaste voorstellingen gedwongen. Eeuwen voor David Hume betoogt Nagarjuna dat bijvoorbeeld causaliteit iets is wat zich niet in de werkelijkheid, maar in ons hoofd afspeelt. Toegegeven: voor dagelijks gebruik is het conceptuele denken handig, maar op het niveau van verlichte geesten is de werkelijkheid volstrekt ongrijpbaar, en dan zitten die kant-en-klare noties alleen maar in de weg. Laat ze dus los, die ontoereikende concepten, en je zult merken dat je geen oordeel meer hebt om over andere mensen te vellen, en dat je helemaal open in het leven staat.

In het jaar 630 bereikt het boeddhisme China, waar het wordt gezien als een welkome middenweg tussen het in riten en hiërarchie verstarde confucianisme en het al te vrijblijvende taoïsme. Er is een duidelijk raakvlak tussen boeddhisme en taoïsme in de nadruk op het onzegbare en in de opvatting dat vaste denkpatronen tot een beperkte visie op de werkelijkheid leiden. Een verschil is dat taoïsten de wereld eerder accepteren dan verbeteren, terwijl boeddhisten, losgekomen van egoïsme en verbonden met alle levende wezens, juist alles in het werk stellen om het lijden om hen heen te verzachten. Het boeddhisme slaat aan in China en er ontstaan gaandeweg verschillende denkrichtingen. De vermenging van boeddhistische en taoïstische elementen is het grootst in de school van het zenboeddhisme. Het woord zen betekent ‘meditatie’; ook al zijn overgeleverde geschriften een leidraad voor de leerling, hij bereikt zijn verlichting toch vooral door het woordloze aanschouwen van de eigen diepste, ware aard.

Zenpatriarchen

In Dijkstra’s boek komen achtereenvolgens de belangrijkste zenpatriarchen aan de orde. Zoals Bodhidharma, die tot verlichting zou zijn gekomen door negen jaar onafgebroken naar een muur te staren, maar die niettemin de levenshouding van het ‘niet-zoeken’ aanbeveelt. Wat je actief zoekt, zul je niet vinden; dat geldt zeer zeker voor de staat van verlichting. Zijn leerling Huike heeft dat misschien niet goed begrepen, want die hakt zijn arm af om zijn onverzettelijke streven naar verlichting te demonstreren – en wordt prompt verlicht. De filosoof Huineng houdt zich bezig met ‘niet-denken’, een net als Bodhidharma’s ‘niet-zoeken’ door het taoïsme beïnvloed begrip. Het denken letterlijk stopzetten is natuurlijk onmogelijk. Wel kan een mens – niet alleen in zitmeditatie, maar ook in het dagelijks leven – denken zonder aan zijn gedachten te hechten. Hij laat zijn gedachten ‘als wolken’ voorbijtrekken, of als voorbijgangers langs zijn raam, zonder er zelf door te worden meegesleept. Deze onthechting brengt hem grote vrijheid.

Dijkstra behandelt ook het zenboeddhisme in Korea en Japan, waar de briljante filosoof Dogen Kigen zeven eeuwen op Bergson en Heidegger vooruitloopt met zijn ideeën over zijn en tijd, en bedelmonnik Ryokan elke nacht een arm of been buiten zijn klamboe steekt opdat de insecten geen honger lijden. Hoe de vredelievendheid van zen ontaardt in steun aan het Japanse militarisme in de twintigste eeuw – ook dat blijft niet onvermeld.Zenboeddhisme is een uiterst welkom boek. De opzet is methodisch, hoewel een tikje schools, en Dijkstra verliest zich niet in bloemrijke bespiegelingen, maar biedt een heldere uitleg. Terecht, want daar is het zenraadsel ruimschoots tegen bestand.