De aanslagen in de Verenigde Staten maken op een gruwelijke manier duidelijk dat geweld zich niets van landsgrenzen aantrekt. De meest logische reactie op het terrorisme is dan ook wereldomspannend: de vorming van een wereldparlement.
Uitgerekend Frits Bolkestein, criticus van de islam, betitelde de aanslag op het World Trade Center en het Pentagon onlangs in het programma Buitenhof als een ‘wanhoopsdaad’. Daarmee onderstreept hij treffend één ding: de verhouding tussen ons en de islamitische wereld is een gevaarlijke paradox. De tegenstelling tussen het seculiere, liberale, kapitalistische Westen en het islamitische Oosten waar in veel landen religie en staat zijn versmolten, lijkt onoverkomelijk. Tegelijkertijd moet iedereen, gedwongen door de voortschrijdende mondialisering, zich verhouden tot levensstijlen, culturen en religies die deels onbegrijpelijk zijn. De kloof tussen het Westen en het Oosten is daarmee onoverbrugbaar, maar moet toch op de een of andere manier worden overbrugd.
Het gevolg is angst voor het andere, dat eens ‘veilig’ ver weg was maar waarvan men nu het gevoel heeft dat het zich ongewild ‘opdringt’. De islamitische wereld ziet bijvoorbeeld met lede ogen aan hoe ‘westerse exportproducten’ als de vrije markt hun cultuur en geloof ondermijnen. Wanhoop bij enkelingen kan daarvan een gevolg zijn. Extremisten zijn als katten in het nauw – beschaamd doordat zij zich vernederd voelen door de westerse suprematie. Daardoor zijn ze in hoge mate beïnvloedbaar voor dubieuze interpretaties van de koran. Haat en escalatie liggen dan op de loer. Maar ook westerlingen zijn bang. Bang voor de waarheid dat het blinde fanatisme van islam-extremisten niet slechts een pathologische trek is van die islam zelf, als een soort weeffout. Dat fanatisme wordt evengoed veroorzaakt door het succes van onze levensstijl die, vaak in zijn meest banale vorm, wordt geïntroduceerd in alle landen van de wereld.
Het begin van een oplossing is te beseffen dat het woord paradox een schijnbare tegenstelling betekent. De uitdaging is het uitbouwen van een internationale rechtsorde, die op de een of andere manier de verschillen tussen culturen laat bestaan, zonder werkelijk in zichzelf tegenstrijdig te worden. Dat houdt de moeilijke, vaak ook pijnlijke, taak in om de ‘eigenheid’ van alle culturen te respecteren en tegelijkertijd universele rechten te waarborgen – desnoods door te straffen met geweld.
Coalitie
Na de aanslagen doet president Bush er alles aan de wereld ervan te overtuigen dat de Verenigde Staten pal staan voor zo=n universele orde. De VS hebben immers het geduld gehad een internationale ‘coalitie’ tegen terrorisme in het leven te roepen. Doel van deze coalitie is – althans in de ogen van scde VS – om fatsoen in de wereld terug te brengen, als het moet met geweld. Die enkeling die tegen de coalitie is, is tegen de universele rechtsorde, en daarmee evil.
Geen weldenkend mens zal ontkennen dat terroristen gestraft moeten worden. Verdragen en andere fatsoensnormen zijn pas effectief als ze afgedwongen kunnen worden. Maar is de ‘coalitie’ zelf van dermate onbesproken gedrag, zoals de geblinddoekte Vrouwe Justitia, dat ze de ander een klap om de oren mag geven? En wie beoordeelt dat? In Common sense and nuclear warfare uit 1959 legt de Engelse filosoof Bertrand Russell uit waarom het ingrijpen door afzonderlijke landen primitief is. Het blijft ik tegen jou en jij tegen mij. Daardoor wordt de paradox verkeerd begrepen. Ze blijft louter tegenstelling, een dualisme dat altijd oorlog aanwakkert. Ook bij de huidige ‘brede alliantie’ zou Russell zijn vraagtekens plaatsen. Wat is breed? En werkt zo’n alliantie wel tegen terreur? Zelfs als de wereldwijde coalitie onder leiding van de Verenigde Staten erin slaagt om de huidige terroristische organisaties met wortel en tak uit te roeien, zal daarmee de dreiging nooit weg zijn. In de islamitische wereld, maar ook elders, zullen altijd miljoenen mensen zich in het nauw gedreven voelen omdat ze bang zijn hun cultuur en daarmee hun identiteit te verliezen. Militair optreden is voor hen een nieuwe vernedering en een bewijs dat het ‘andere’, in dit geval het Westen, zich inderdaad ongewild opdringt. Van die mensen zal altijd een klein gedeelte vluchten in haat en Jihad-fanatisme.
Russell heeft een alternatief. Volgens hem moet er een internationaal leger komen dat sterk genoeg is om de nationale legers te verslaan. Een leger dat terroristen een lesje zou kunnen leren, zelfs als het zou gaan om staatsterrorisme van grote landen als Afghanistan, China, Irak en Libië. Hoe onhaalbaar het ook lijkt, de gedachte is logisch. Als je bereid bent internationale afspraken te maken over oorlogvoering, landsgrenzen en mensenrechten, dan moet je ook bereid zijn om je te onderwerpen aan politieagenten die de afspraken bewaken. Maar Russell gaat nog verder. Iedere staat zou zich moeten onderwerpen aan een ‘Internationale Autoriteit’ om oorlogen te voorkomen. Hij schreef dat ‘Internationale’ en ‘Autoriteit’ met hoofdletters, want het ging hem om een heuse wereldregering. Natuurlijk verweet men hem dat hij een dromer was, maar hij zelf noemde het een logische gevolgtrekking van de mondialisering.
Het ‘wij’ tegen ‘zij’-dualisme is uiteindelijk alleen te overwinnen door het invoeren van een democratie op wereldschaal. Een internationale rechtsorde kan slechts optimaal functioneren als aan de klassieke voorwaarden van een democratie is voldaan. Zo’n democratie berust op de trias politica, de drie machten die elkaar in evenwicht houden. De internationale gerechtshoven – zoals het in oprichting zijnde internationaal strafrechthof in Den Haag -vormen in dat verband de controlerende macht, de UN peacekeeping forces zijn de bijbehorende uitvoerende macht. Het is nu tijd om een goede wetgevende macht in het leven te roepen, in de vorm van een democratisch wereldparlement waarin alle wereldburgers evenredig zijn vertegenwoordigd. Dat is een pijnlijk proces, want de culturele verschillen zijn soms zo groot dat het de vraag is of zo=n wereldparlement niet ten onder gaat aan onoplosbaar gekissebis en daarmee haar legitimiteit niet waar kan maken. Durven westerlingen in ieder geval te luisteren naar mensen die niet zijn gediend van een vrije markt? Of die het in het licht van de eeuwigheid normaal vinden dat sommige religies verregaande offers vragen van gelovigen die wij als een schending van de mensenrechten ervaren? Zijn, omgekeerd, niet-westerse culturen bereid onder het McDonalds-kapitalisme en machtspolitiek van het Westen ook de traditie van humanisme en Verlichting te ontwaren? Durven ze na te denken over het belangrijkste product van die Verlichting: individuele vrijheid? Hier liggen de grote obstakels voor het internationale recht. Russells logische gevolgtrekkingen houden desalniettemin in dat ze moeten worden overwonnen. Alleen een wereldparlement van de Verenigde Naties ontslaat de wereldgemeenschap van de wankele basis van decent civilised behaviour. Het hoeft het bestaan van universele fatsoensnormen ook niet te bewijzen. Een wereldparlement kan simpelweg besluiten dat bepaalde regels gelden omdat ze op democratische wijze en op wereldniveau zijn vastgesteld.
Recht op wereldschaal
Niemand met enig verstand twijfelt na de aanslagen in New York en Washington aan de noodzaak van een internationale rechtsorde. Die orde moet noodzakelijkerwijs gedragen worden door een mondiale consensus en een duidelijk mandaat. Anders blijft de legitimiteit ervan aanvechtbaar. Nu nog is het mogelijk voor mensen als Slobodan Milosevic en een groep van westerse juristen om de status van het Joegoslavië Tribunaal te betwisten, omdat het volgens hen een machtsmiddel van de NAVO zou zijn. Ze slagen erin serieuze twijfel te zaaien. Hoe breng je een mondiale consensus tot stand in een wereld waarin culturele en religieuze verschillen onoverbrugbaar lijken? In de eerste aflevering van de nieuwe serie ‘Recht op wereldschaal’ de noodzaak van een werelddemocratie als reactie op de aanslagen in de Verenigde Staten, en een interview met Heikelien Verrijn Stuart, chroniqueur van het Joegoslavië Tribunaal.