Home Wereldklassiekers: Het dagboek van Malte Laurids Brigge van Rilke

Wereldklassiekers: Het dagboek van Malte Laurids Brigge van Rilke

Door Simone Bassie en Michel Dijkstra op 17 augustus 2010

07-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

De meesten van ons gedragen zich als slechte acteurs, stelt Rainer Maria Rilke in Het dagboek van Malte Laurids Brigge. We reageren op de zinloze chaos binnen en buiten onszelf door altijd maar mechanisch dezelfde rol te spelen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Op een avond maakt de jonge Malte een tekening. Als een van zijn kleurpotloden valt, duikt hij onder tafel om het te zoeken. Eerst heeft hij moeite iets in de duisternis te onderscheiden. Maar dan ziet hij zijn eigen hand, die als een waterdier het tapijt afzoekt.
Malte is gefascineerd door deze aanblik: alsof zijn hand uit zichzelf rondtast. Dan ziet hij ineens een andere, bijzonder magere hand naar de zijne toe komen. Zijn nieuwsgierigheid slaat om in afgrijzen. Met al zijn kracht kruipt hij weer onder de tafel vandaan: ‘Ik zat heel diep in mijn stoel weggedoken, mijn tanden klapperden, en er was zo weinig bloed in mijn gezicht, dat het mij toescheen, alsof er geen blauw meer in mijn ogen zou zijn.’

In Het dagboek van Malte Laurids Brigge – waaruit bovenstaande scène komt – schetst de Duitse dichter en schrijver Rainer Maria Rilke (1875-1926) een indringend beeld van de menselijke conditie. Angst, zinloosheid en eenzaamheid overheersen daarin. Met zijn in 1910 gepubliceerde roman – zijn enige – loopt Rilke vooruit op het pessimistische levensgevoel van de existentialisten Sartre en Camus.
Het contact met de buitenwereld bestaat voor Malte, een 28-jarige literator die in Parijs woont, vrijwel alleen uit het observeren van de mensen op straat of in de bibliotheek. Daarbij worstelt hij met een grote neerslachtigheid en traumatische jeugdherinneringen, zoals die aan ‘de hand’.

De episode daarover vormt een treffende illustratie van Rilkes visie op de moderne mens. De grote hand die naar Maltes hand toe komt, staat symbool voor het onbegrijpelijke en fragmentarische van de wereld, dat het individu voortdurend bedreigt. Als Malte door de Parijse straten loopt, breekt het koude zweet hem geregeld uit vanwege alle drukte en jachtigheid om hem heen. Hij wordt geconfronteerd met een chaotische hoeveelheid brokstukken van mensenlevens, maar slaagt er niet in die in een betekenisvol geheel te plaatsen.

Geen verhaal

Dit fragmentarische keert terug in de compositie van de roman. In plaats van een lopend verhaal te vertellen, presenteert Rilke zeventig hoofdstukjes, waarvan sommige niet langer zijn dan enkele alinea’s. Omdat het verband tussen deze fragmenten volstrekt onduidelijk blijft, krijgt de lezer geen greep op het geheel: er is geen verhaal. ‘Dat men vertelde, werkelijk vertelde, moet voor mijn tijd zijn geweest’, verzucht Malte dan ook.

Behalve de buitenwereld is ook zijn eigen innerlijk chaotisch en onbestendig. Als kind speelt hij graag een verkleedspelletje. Zo kan hij in zijn fantasie alle identiteiten aannemen die hij maar wil: een oude koning, tovenaar of slavin. Op een dag gaat Malte echter te ver. Hij wil zich zo indrukwekkend mogelijk vermommen en dost zich uit met kleden, hoeden en een masker. Als Malte in de spiegel kijkt, is hij zeer tevreden met het eindresultaat: ‘Dat was nu werkelijk groots!’ Dan gooit hij per ongeluk een tafeltje met porseleinen snuisterijen om. In paniek probeert hij de scherven op te ruimen, maar zijn vermomming hindert hem daarbij. Tevergeefs probeert hij zich voor de spiegel van het masker en de gewaden te ontdoen. Malte schrikt van zijn eigen spiegelbeeld: ‘Ik staarde die grote, verschrikkelijke vreemdeling daar vóór mij aan, en het scheen mij ontzettend om met hem alleen te zijn.’

Op dat moment verliest Malte zijn identiteit: de vermomming neemt bezit van hem. Doodsbang rent hij door het huis en vraagt de bedienden hem te helpen. Dezen lachen hem echter uit en hebben eerst niet eens in de gaten dat hij flauwvalt. Ook als hij ziek is, wordt Malte met het chaotische van zijn innerlijk geconfronteerd: ‘De koorts woedde in mij en haalde van heel diep ondervindingen, voorstellingen, gebeurtenissen naar boven, waarvan ik geen besef had gehad.’ Hij heeft het gevoel alsof hij innerlijk overstroomt en wordt meegesleurd in een wanorde die hij niet onder controle kan krijgen.

Artistieke elite

De boodschap van Het dagboek is dat de zinloze chaos van de buitenwereld en het innerlijk in principe ieder mens bedreigen. De meesten van ons kiezen er echter voor zich voor deze realiteit af te sluiten. Zij volgen vaste rolpatronen en doen geen moeite hun leven op een eigen manier vorm te geven. Malte heeft weinig respect voor deze mensen, die hij vergelijkt met slechte acteurs. Zij sterven volgens hem zelfs op een clichématige manier: in een anoniem ziekenhuisbed.

In tegenstelling tot de grauwe massa wil Malte wél een authentiek leven leiden. Hij wil zijn angst kanaliseren en zijn bestaan zelf zin geven. De sleutel hiervoor is schrijven. Malte komt hierachter als hij peinst over het leven van de grauwe massa: ‘Is het mogelijk, dat men nog niets werkelijks en belangrijks gezien, erkend of gezegd heeft? Is het mogelijk, dat men duizenden jaren de tijd heeft gehad, te kijken, na te denken en op te tekenen, en dat men de duizenden jaren heeft laten voorbijgaan als een schoolpauze, waarin men zijn boterham eet en een appel? Ja, het is mogelijk.’

De enige manier om boven deze deprimerende zinloosheid uit te stijgen, is volgens Malte doorleefd proza scheppen of authentieke poëzie. In een goed gedicht kunnen angstaanjagende ervaringen zoals die met de hand en de spiegel getransformeerd worden tot schoonheid. Zo verliest het bestaan zijn chaotische, bedreigende karakter en krijgt het betekenis.
Hoewel deze opvatting alleen tot een artistieke elite gericht lijkt, is zij nog steeds actueel. Het menselijk bestaan en de wereld zijn nog meer gefragmenteerd en chaotisch geworden dan in Rilkes tijd. Wie ’s avonds naar het journaal kijkt en de items over wereldpolitiek en economie op zich laat inwerken, wordt direct met deze wanorde geconfronteerd. Het dagboek van Malte Laurids Brigge zet je ertoe aan om deze chaos niet te verdringen of onverschillig terzijde te schuiven, maar een authentiek antwoord te vinden. Zo niet door te dichten, dan wel door een eigen, kritisch standpunt te ontwikkelen