Home Wereldcanon van de filosofie (deel 2)

Wereldcanon van de filosofie (deel 2)

Door Merel Kamp op 02 mei 2018

Wereldcanon van de filosofie (deel 2)
Cover van 05-2018
05-2018 Filosofie magazine Lees het magazine

Er klinkt een brede roep om de canon van de filosofie uit te breiden en meer divers te maken. Filosofie Magazine maakt een begin: op zoek naar een nieuwe wereldcanon van de filosofie.
 

Hayy ibn Yaqzan, ofwel (letterlijk): ‘Levend, zoon van de waakzame’, door Ibn Tufayl

Deze filosofische roman werd geschreven door de 12de-eeuwse denker Ibn Tufayl uit islamitisch Spanje (Andalusië). De hoofdpersoon, Hayy ibn Yaqzan, groeit afgezonderd van andere mensen op, op een onbewoond eiland. Aanvankelijk gezoogd door een gazelle, leert hij lopen, dierengeluiden imiteren, kleding maken en dieren en sterren observeren. Langzaam maar zeker ontdekt Hayy geheel zelfstandig onderzoekend en filosoferend hoe de wereld in elkaar zit. Kamel Essabane, filosoof, religiewetenschapper en docent islamitische godsdienst aan de Thomas More Hogeschool in Leuven: ‘Nadat Hayy de empirie heeft onderzocht, gaat hij – heel aristotelisch – nadenken over een eerste oorzaak. Wanneer de moedergazelle sterft, vraagt Hayy zich af wat haar leven gaf. Hij snijdt haar open, neemt het hart uit haar borst en snijdt ook dat open; het is leeg. Toch moet er iets meer zijn, denkt Hayy. Over dat soort zaken besluit hij te mediteren.’

Het boek werd onder de titel Philosophicus autodidacticus vertaald naar het Latijn en maakte indruk op westerse verlichtingsdenkers die gecharmeerd waren van het idee dat een mens los van traditie of onderricht middels niets dan empirisch onderzoek de wereld kan begrijpen. Het zou een inspiratie hebben gevormd voor Daniel Defoes Robinson Crusoe (1719) en Rudyard Kiplings Jungleboek (1894). ‘Nog altijd kan dit werk inspireren’, zegt Essabane. ‘Het biedt een interessante visie op de natuur waarin zowel plaats is voor empirie en rationaliteit als een diepere metafysische, heilige dimensie. De roman maakt duidelijk dat een filosofische en wetenschappelijke kijk op de wereld niet per definitie haaks staan op een mystieke en religieuze kijk. In deze tijden van ecologische crisis en polarisatie is dat een waardevol inzicht.’

Wetenschap en filosofie, religie en mystiek – het zijn volgens Ibn Tufayl beide wegen die naar inzicht en waarheid leiden. Essabane: ‘De populariteit van dit werk, in Oost én West, biedt bovendien een opening om de dualiteit tussen oosters en westers denken te doorbreken.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Lunyu, ofwel: De gesprekken van Kongzi

Kongzi (551-479 v.Chr.), in het Westen beter bekend als Confucius, is een denker en leraar uit de Chinese Oudheid. De Lun Yu, of Analecten, is een relatief late toevoeging aan de canon van de confucianisten en bestaat grotendeels uit korte conversaties en apodictische opmerkingen van de meester zelf, en soms van een discipel, die betrekking hebben op deugdelijk gedrag en medemenselijkheid.

Douglas Berger, hoogleraar niet-westerse en vergelijkende wijsbegeerte aan de Universiteit Leiden: ‘Het confucianisme biedt ons een interessant perspectief op wat persoonlijke identiteit nu eigenlijk is. Wij westerlingen zijn geneigd om onze identiteit te verbinden aan begrippen als individualiteit, uniciteit en zelfexpressie. In het confucianisme is identiteit echter altijd relationeel gedacht.’

Hoe intermenselijke relaties en de relatie tussen de mens en de hemel (ti-en) en mens en zijn voorouders vorm krijgen, is ten dele vastgelegd in riten. Het in acht nemen van die riten (li) is voor de deugdelijke mens cruciaal en verzekert morele, esthetische en sociale orde: ‘Kijk niet naar wat niet in overeenstemming met de riten is, luister niet naar wat niet in overeenstemming met de riten is’, luidt vers 1 uit hoofdstuk 12.

Douglas Berger: ‘De riten wijzen ons erop dat ons gedrag altijd wordt gestuurd door omgangsvormen en wat gepast is, en dus een formeel aspect heeft. In de omgang met een leraar gedraag ik mij anders dan in de omgang met een collega of mijn partner. Volgens de confucianisten is er geen “atomisch kern-zelf”; je bent steeds de persoon die je geacht wordt te zijn gezien de omstandigheden. Het woord “riten” klinkt heel ouderwets of zelfs een beetje religieus, maar ga maar eens na hoezeer ook jouw gedrag en dus wie je bent steeds wisselt met wie je tegenover je hebt. Bovendien is het relatieve ontbreken van formeel gedrag en etiquette in het Westen in zekere zin ook een soort etiquette of sociaal protocol.’

Aanvankelijk was het confucianisme slechts een denkrichting onder vele, maar in de tweede eeuw voor Christus werd het tot staatsleer verheven. ‘De confuciaanse traditie vormde zo de basis voor de filosofische, educatieve, morele, sociale en politieke systemen in China, Korea en Japan’, zegt Berger. ‘In die zin blijft ze ook vandaag de dag relevant.’
 

De Mãlamadhyamakakãrikã, ofwel: Fundamentele verzen van de leer van het midden, door Nagarjuna

Dit werk, dat waarschijnlijk dateert uit de tweede eeuw van onze jaartelling, is het belangrijkste boek uit de boeddhistische traditie – voor zover die traditie geschreven werken kent. Michiel Leezenberg, verbonden aan de afdeling Filosofie van de Universiteit van Amsterdam: ‘Nagarjuna biedt een herformulering van de boeddhistische “leer van het midden” die centraal staat in het Mahãyãna-boeddhisme en waaraan het latere, in het Westen zeer populaire Tibetaanse boeddhisme en zenboeddhisme schatplichtig zijn.’ Nagarjuna’s leer van het midden gaat in het kort als volgt: tussen de naïeve, dogmatische bevestiging van het bestaan van de dingen om ons heen en van onze (metafysische) begrippen en een sceptische of nihilistische ontkenning daarvan plaatst Nagarjuna de ‘leegte’. De dingen die we waarnemen en de begrippen waarmee we denken hebben geen eigen solide bestaan (sva-bhâva); ze zijn ‘leeg’. Dat wil zeggen, radicaal contingent en veranderlijk.

Michiel Leezenberg: ‘Volgens eerdere boeddhisten en volgens Nagarjuna bestaat er geen duurzaam of blijvend zelf dat zich zou ophouden in een lichaam of een ziel; we kunnen het bestaan van zo’n “zelf” bevestigen noch ontkennen. Vergelijkbare noties zie je nu ook in delen van de cognitieve wetenschappen. Uiteindelijk biedt Nagarjuna’s werk een heils- of verlossingsleer; het idee is dat, als je je er helemaal doorheen hebt gewerkt, je bevrijd bent van gehechtheid aan de dingen die je ziet en de begrippen waarmee je denkt. En wie zich van gehechtheid bevrijdt, bevrijdt zich van onrust en lijden.’

Het ervaren van die metafysische leegte is een buitengewoon ingewikkelde aangelegenheid. De vraag die daarbij uiteindelijk altijd de kop opsteekt is: ‘Is het begrip van de leegte dan zelf ook niet leeg? En is Nagarjuna’s leer niet zelf een ladder die je na gebruik moet weggooien?’ Daarover wordt al eeuwen gediscussieerd, door zowel gelovige boeddhisten als filosofen. Leezenberg: ‘Ik heb de tekst nu al dikwijls gelezen en onderwezen, maar hij blijft iets ongrijpbaars houden. Hij is zo complex en subtiel van argumentatie dat hij blijft fascineren.’
 

‘Ubuntu, stroom van het bestaan als levens­filosofie’, door Mogobe Ramose

Deze klassieker over de ubuntu-filosofie van de Zuid-Afrikaanse filosoof Mogobe Ramose (1950) is een echte must-read voor iedereen die zich wil verdiepen in wat het betekent mens te zijn, meent schrijver en columnist Babah Tarawally. ‘Ubuntu’, een begrip dat gebruikt wordt in verschillende Bantu-talen (zoals het Zulu, Xosa en Ndebele) duidt op de constante wording en ontwikkeling van het zijn. Binnen deze filosofie geldt het zijn dus niet als een statisch gegeven en is ook de mens opgenomen in dat continue proces van wording.

Ubuntu buigt zich over taal, rechtspraak, religie en de omgang met de aarde. Centraal in deze filosofie staat het idee dat wij pas mens worden door de menselijkheid van anderen te erkennen. We zijn dus geen zelfgenoegzame individuen, zoals de westerse mens veelal geneigd is te denken. Deze gedachte komt tot uitdrukking in de zinsnede Umuntu Ngumntu Ngbantu (‘Ik ben omdat wij zijn’). ‘We zijn allemaal onderdeel van dezelfde gemeenschap, waarin iedereen meetelt’, zegt Tarawally. Voor hem is ubuntu behalve een filosofie van medemenselijkheid vooral ook een filosofie van verzoening. Tarawally: ‘Persoonlijk vind ik vooral de boodschap van inleving, vergeving en verzoening zeer waardevol. Dit werk kan ons helpen ons daarin te oefenen. Het biedt een opening om voorbij het wij-zijdenken te komen, en dat lijkt me in deze tijd bijzonder relevant.’

Tarawally heeft Mogobe Ramose één keer ontmoet. Hij heeft hem toen de vraag voorgelegd: ‘Hoe komen we van dat wij-zijdenken af?’ Ramoses antwoord luidde kortweg: ‘“Zij” bestaat niet.’

Deze centrale ubuntu-notie heeft wat Tarawally betreft zowel politieke als persoonlijk-ethische implicaties. ‘Ubuntu nodigt ons uit de ander écht te gaan zien. Maar hoe doe je dat? Dat is helemaal niet zo gemakkelijk voor elkaar te krijgen. Eén stap in de goede richting is om over tekortkomingen te denken in termen van “persoonlijk gebrek”, dus niet als eigenschappen van een bepaalde groep of kleur.’
 

The Principal Upanishads, door dr. S. Radhakrishnan

De Upanishaden zijn oorspronkelijk orale teksten in het Sanskriet die tussen 700 en 300 v.Chr. werden opgesteld. De eerste vertaling van vijftig van deze beroemde Indiase teksten in een niet-Indiase taal was een Perzische uit 1657, bekend als Sirr-i Akbar (Het grote geheim). Deze tekst vormde het uitgangspunt voor een vertaling in het Latijn door de Franse indoloog Abraham Hyacinthe Anquetil Duperon (1731-1805). Via die vertaling zou Arthur Schopenhauer (1788-1860) kennismaken met de Upanishaden en ze ‘het product van de hoogste menselijke wijsheid’ noemen.

Sarvepalli Radhakrishnan (1888–1975), politicus en filosoof, was vicepremier van India toen hij in 1953 het standaardwerk The Principal Upanishads schreef. Het bestaat uit een nauwgezette vertaling en historische contextualisering van de beroemde filosofische dialogen tussen leraar en leerling. De Upanishaden vormen nog geen systematische filosofie, maar leggen de basis voor centrale noties in het latere Indiase denken. Aan de orde komen tijdloze vragen over onder andere het zelf of de ziel (Atman) en de oorsprong of ziel van de kosmos (Brahman). Centraal in de Upanishaden staat de gedachte dat die twee in feite één zijn; de individuele ziel is niet anders dan de ziel van het universum en omgekeerd. Uit Brahman ontstaat zowel het levende als het niet-levende. Ook de ideeën van een kringloop van levens (samsara) en van karma – de notie dat onze handelingen consequenties hebben (voor een volgend leven) – vinden in de Upanishaden hun oorsprong. ‘Vragen naar de relevantie van dit werk is als vragen naar de relevantie van Plato’s dialogen, of de Bijbel’, zegt Geeta Ramana, professor filosofie aan de Universiteit van Mumbai, India. ‘De Upanishaden vormen de basis voor de rijke filosofische traditie die India kent, en dit werk van Sarvepalli Radhakrishnan is een representatieve en toegankelijke vertaling van die klassieke teksten voor een westers publiek.’