In afwachting van het brons waarin men hem zou gieten, was Goethe zich al stijf gaan gedragen toen het aanstormend talent Schiller hem leerde kennen. In zijn nieuwe boek laat Rüdiger Safranski zien hoe zich tussen hen toch een exemplarische vriendschap ontwikkelde.
Als je belangstelling voor Goethe hebt, kom je vroeg of laat Schiller tegen. Als je je in Schiller verdiept, stuit je onvermijdelijk op Goethe. Als je het verschijnsel vriendschap bestudeert, kun je moeilijk om Goethe en Schiller heen.
Omdat schrijvers concurrenten zijn, moesten beiden wel enige innerlijke weerstand overwinnen voordat ze elkaar in de armen sloten. Bij hun kennismaking in 1788 was Johann Wolfgang Goethe (1749-1832) allang een grootheid. Met zijn roman Het lijden van de jonge Werther had hij tot zijn eigen verrassing de bron van de weltschmerz aangeboord, en dat had hem internationale roem gebracht. Hopeloze verliefdheid werd sterk opgewaardeerd, in heel Europa vond de romanheld Werther navolgers in de mode (geel vest en gele broek, blauwe rokjas en bruine kaplaarzen) én in zijn zelfgekozen dood. Goethe kon het ook niet helpen dat velen eerst zijn boek lazen en zich vervolgens een kogel door het hoofd schoten, dat was nu eenmaal de tijdgeest: Sturm-und-Drang. Inmiddels was Goethe niet alleen met literaire roem maar ook, aan de zijde van de hertog van Weimar, met de waardigheid van een staatsman bekleed. Zo trof Schiller een monumentale man aan die zich, in afwachting van het brons waarin men hem zou gieten, al stijf was gaan gedragen.
Friedrich Schiller (1759-1805) daarentegen was het aanstormende talent. Na zijn succesvolle toneelstuk Die Räuber werd er veel van de charismatische schrijver verwacht. Goethe had een hekel aan dat toneelstuk, en het ergerde hem dat er zoveel over zijn tien jaar jongere collega werd gepraat, vandaar dat hij hem bij hun kennismaking terughoudend bejegende. Schiller voelde zich gekrenkt door die distantie. Hij bewonderde Goethe, maar was ook jaloers omdat het leek alsof het succes hem was komen aanwaaien, terwijl hij, Schiller, er hard voor moest werken. Nee, het was geen vriendschap op het eerste gezicht.
Vleiende brief
In 1794 kwam er een herkansing. Schiller was als hoofdredacteur van een literair tijdschrift aangesteld en hoopte op bijdragen van de grote schrijver. Hij schreef hem een vleiende brief, waar Goethe welwillend op reageerde. Er werd opnieuw een ontmoeting gearrangeerd, er ontspon zich een lang gesprek, en nu sloeg de vonk over.
Het is het begin van een levenslange, hartelijke correspondentie. Schiller laat zijn reserves tegenover Goethes werk varen en schrijft hem: ‘Hoe sterk heb ik ervaren […] dat er tegenover het voortreffelijke geen andere vrijheid bestaat dan de liefde’. Daarop kost het Goethe geen enkele moeite de geniale eigenschappen van zijn nieuwe vriend te erkennen. Hij nodigt Schiller, inwoner van Jena, uit naar zijn huis in Weimar te komen, waar hun omgang persoonlijk wordt. De dagen vliegen voorbij terwijl ze van gedachten wisselen over kunst en wetenschap, en vooral ook over hun eigen literaire plannen. ‘Op mooie dagen haalde Goethe zijn gast over voor een wandeling’, schrijft Rüdiger Safranski in Goethe en Schiller. Het verhaal van een vriendschap. ‘Dan kon je hen beiden zien, de slanke rijzige gestalte naast de kleine corpulente; de een druk gesticulerend, de ander rustig met zijn armen gekruist op zijn rug.’
Goethe en Schiller zijn in veel opzichten tegenpolen, en hun wijsheid schuilt hierin dat ze die tegenstelling niet willen overbruggen, maar benutten. Doordat ze een verschillend temperament hebben, kunnen ze van elkaar leren. Wat voor hen het belangrijkst is: hun literaire werk kan ervan profiteren. In toenemende mate betrekken ze elkaar bij de gedichten, romans, artikelen en toneelstukken waaraan ze werken, ze geven elkaar in een vroeg stadium kritiek, ontwikkelen gezamenlijk ideeën, en vinden hierin beiden een enorme stimulans. Goethe, die als schrijver enigszins was vastgeroest, schrijft Schiller: ‘U heeft me een tweede jeugd bezorgd en weer een dichter van me gemaakt, wat ik al bijna had opgegeven.’ Wederzijds de vruchten van de samenwerking plukken, dat is aanvankelijk het uitgesproken doel van de vriendschap. Ware vriendschap is productief, vindt Goethe. Hij redeneert als volgt: het is moeilijk jezelf te leren kennen doordat je nu eenmaal niet buiten de grenzen van je eigen waarneming kunt stappen, dus moet je het aan anderen overlaten jou te doorgronden. Daarmee is hij bij zijn vriend aan het juiste adres. Schiller, de man van de ratio, is een meester van de reflectie, en begint er alvast mee Goethes oeuvre te analyseren, en wel zo overtuigend dat de laatste hem aanspoort: ‘Gaat u verder mij bekend te maken met mijn eigen werken.’
Wat heeft Goethe Schiller te bieden? Terwijl Schiller, deels uit aanleg, deels genoodzaakt door zijn zwakke gezondheid, in de beslotenheid van zijn huis geweldige denksystemen ontwikkelt, trekt Goethe eropuit en doet hij een rijke wereldse ervaring op. Die kennis draagt hij op Schiller over. En er is nog iets waar Schiller behoefte aan heeft. Goethe vaart op zijn intuïtie, hij heeft ‘de zekerheid van de slaapwandelaar’. Door Goethes voorbeeld kan Schiller leren vertrouwen op zijn onbewuste krachten. Voor zijn schrijverschap betekent dat een verrijking: in de kunst moet je het duistere, onbegrijpelijke een kans geven, te veel verlangen naar duidelijkheid werkt verstikkend. Zo vullen de twee mannen elkaar aan. Het ging volgens Safranski ‘om een gemeenschappelijke onderneming van zelfgroei. Het verhaal van de vriendschap tussen Goethe en Schiller is een praktische proef op de som van de vormingsgedachte ten tijde van de Duitse klassieke periode.’
Dat deze functionele relatie tot diepe genegenheid uitgroeit, blijkt later, wanneer ze elkaar hun triomfen gunnen, ook als die niet gelijktijdig komen, als het bij de een tegen- en bij de ander meezit. Na Schillers verhuizing naar Weimar staan de twee ook in het dagelijks leven dicht bij elkaar. Daarbij is het opvallend dat Goethe een warm contact met Schillers vrouw heeft, terwijl zijn eigen echtgenote achter de schermen blijft (hij is beneden zijn stand getrouwd). Wanneer de zoveelste ziekteaanval een einde aan Schillers leven maakt, is dat een zware klap voor Goethe: ‘[ik] verlies nu een vriend en met hem de helft van mijn bestaan.’ Hij vindt enige troost in het publiceren van hun correspondentie, en die legt het fundament voor een voorbeeldig boek van de Duitse schrijver en filosoof Rüdiger Safranski, waarvan je alleen kunt betreuren dat het niet twee keer zo dik is.
Wahlverwandtschaften
In Affiniteiten, een roman die Goethe in 1809 schreef, horen we echo’s van de grote vriendschap. De oorspronkelijke titel, Die Wahlverwandtschaften, verwijst naar de wereld van de chemie. Er zijn stoffen die elkaar afstoten, zoals water en olie, maar andere gaan een heftige reactie met elkaar aan. ‘Deze verwantschap, of affiniteit, is heel opvallend bij basen en zuren, die, hoewel ze elkaars tegendeel zijn en juist misschien omdát ze elkaars tegendeel zijn, elkaar het vurigst opzoeken en beetpakken, elkaar veranderen en samen een nieuw lichaam vormen.’ Dat Goethe deze metafoor voor menselijke verhoudingen aan de chemie ontleent, is niet toevallig. Als kind van zijn tijd had hij grote interesse voor natuurwetenschap, op welk terrein hij ook onderzoek deed en publiceerde. Zelf vond hij zijn wetenschappelijke werk niet minder belangrijk dan zijn literaire werk. Het zat hem dwars dat hij van de toenmalige fysici weinig waardering kreeg.
Eduard en Charlotte, een aristocratisch echtpaar, besluiten op hun kasteel onderdak te bieden aan een jeugdvriend van Eduard en een pleegdochter van Charlotte. Het duurt niet lang voordat de noodlottige menselijke chemie zijn werk doet: Eduard en de pleegdochter voelen zich onweerstaanbaar tot elkaar aangetrokken, en hetzelfde geldt voor Charlotte en de jeugdvriend van haar man. Wat te doen? Eduard wil naar zijn hart luisteren en streeft een gelukzalige partnerruil na – weg met de conventies, weg met de kunstmatige regels die onze oorspronkelijke eenheid van gevoel en verstand verstoren! Hij lijkt daarin veel op Goethe, die gewend is te doen wat de ‘natuur’ hem ingeeft. Maar na een wending in het verhaal blijkt dat het gevaarlijk kan zijn je instincten te volgen. Misschien is het beter de roep van het lichaam en de natuur te beantwoorden met zelfbeheersing en verantwoordelijkheidsgevoel. Die gedragslijn is meer in de geest van Schiller, voor wie de natuur een tegenstander is die overwonnen moet worden. Onze vrijheid ligt in onze wilskracht, die ons lichaam (een onwillig lichaam, in Schillers geval) weet te verslaan.
Een van de aantrekkelijkste kanten van Goethe is dat hij in zijn boeken altijd de indruk wekt precies te weten hoe het leven in elkaar zit. Toch is hij te veel kunstenaar, te weinig filosoof om eenduidige levenslessen te verstrekken. De ietwat onsamenhangende roman Affiniteiten is misschien niet zijn meest geslaagde artistieke creatie, maar de vraag hoeveel vrijheid we hebben indien we, net als chemische stoffen, onderworpen zijn aan natuurwetten, weet hij wel zo dwingend te stellen dat ze je blijft achtervolgen.