Na eeuwen hebben we afgerekend met een religie die het lichaam als zondig beschouwt. Waarom ranselen we datzelfde lichaam dan toch af, zoals monniken dat vroeger deden, vraagt Leon Heuts zich af.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Onlangs zat ik in mijn fitnessclub aan de Rotterdamse Coolsingel in de sauna met een jongen van een jaar of twintig. Hij dronk een eiwitshake, wat me zwaar leek bij 95 graden. Zo’n drankje doet denken aan vloeibare slagroom. Hij verklaarde dat nu het ideale moment was om eiwitten binnen te krijgen. Dus dan maar in de sauna.
Ik ga de laatste twintig jaar af en aan naar fitnessclubs. Meestal haak ik na een paar maanden weer af en word ik ‘slapend lid’. Maar dankzij die korte perioden heb ik door gesprekken in kleedkamers, douches en sauna’s goed zicht op trends in fitness. De laatste jaren hoor ik jongens en mannen praten over voedingsschema’s die zo rigide zijn dat ze alle lol uit het trainen slaan. Over verschillende eiwitten – is caseïne beter, of juist whey? – en wanneer die in te nemen.
Een andere jongen in mijn club staat elke nacht om vier uur op om een bakje hüttenkäse leeg te lepelen, en wordt daarom door de kleedkamergenoten eerder bewonderd dan uitgelachen. De jongens zijn bovendien voortdurend op dieet. Gespierd is immers niet genoeg; ze willen ‘droog’ zijn. Een vetpercentage van 10 of lager is de norm – zoals bij de superhelden in Marvel-films.
Het verlangen ‘groot en gespierd’ te worden is van alle tijden. Dat geldt ook voor mij – zelfs nu ik vijftig ben. Daarom begin ik ook steeds opnieuw, zoals het Griekse personage Sisyphus, dat tot het einde der tijden dezelfde steen een heuvel op duwt. En ik haak ook steeds weer af, met het nodige schuldgevoel. Maar de trainings- en voedingsschema’s lijken de laatste jaren een obsessie geworden, met bijhorend dwangmatig gedrag. En dat gaat me bij voorbaat al te ver.
Vanwaar deze zelfdwang, juist in een tijd van liberale zelfbeschikking
Als oorzaak van deze obsessie worden vaak sociale media genoemd. Jongeren spiegelen zich aan beelden van andere jongeren, en zijn bang fysiek niet te voldoen. Ik moet zeggen dat het mij daar ook duizelt van de hoeveelheid plaatjes met duckfaces, botoxhoofden – zelfs bij jonge twintigers – en wasbordjes. Ik las in The New Yorker zelfs over een verontrustend onderzoek dat een verband zou aantonen tussen zelfmoord en angst fysiek niet te voldoen – waarbij Instagram een negatieve hoofdrol speelt. Waarom deze zelfdwang, juist in een tijd van liberale zelfbeschikking? Gechargeerd: hebben we na twintig eeuwen afgerekend met een religie die het lichaam als zondig beschouwde, ranselen we datzelfde lichaam toch af – net zoals vroeger monniken zichzelf kastijdden.
Maar misschien laat niet zozeer de overeenkomst als wel het verschil met die geselende monniken de huidige tijdgeest zien. Immers, die monniken pijnigden zichzelf in een verlangen naar een hoger doel: genade vinden in de ogen van God. Maar wat kan het hogere doel zijn van een gespierd en ‘droog’ lichaam – behalve dat lichaam zelf en de bewondering die dat oplevert? De Franse filosoof Alain Badiou beschrijft precies dit: eeuwenlang hebben we kunnen opkijken naar een zogeheten ‘grote betekenaar’. Een bron, ergens aan de verre horizon, in het licht waarvan we leefden en handelden. In het groot is dat God, maar net zoals Hij bovenaan stond, was ook de samenleving hiërarchisch geordend. We geloofden in een vanzelfsprekende autoriteit – van notabelen en meesters tot boeren en werklui. Met de bevrijding van het individu is dat verdwenen, wat beslist veel voordelen heeft opgeleverd, zoals zelfbeschikking van groepen die anders niks te vertellen hadden. Denk aan vrouwen. Maar we weten niet goed meer wat nu ons leven zin geeft; er is geen overkoepelend perspectief meer. Badiou concludeert dat het lichaam de rol van dit perspectief heeft overgenomen, als een seculiere religie. Alles draait om het lichaam.
SUBSTITUUT VOOR RELIGIE
In september was ik op huwelijksreis. We reden met een camper dwars door Europa. Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Kroatië. Uiteraard zag ik naast de snelwegen de grote hypermarkten, maar ook veel vestigingen van de sportgigant Decathlon. En het assortiment daarvan omvat allang niet meer alleen sportkleding, maar ook veel voedingssupplementen. Uiteraard diverse eiwitpoeders en aminozuren, en ook een rek vol met diverse vormen van creatine, een stof die een rol speelt bij de energievoorziening van spiercellen en die vooral bij korte krachtsinspanningen zoals gewichtheffen voordeel biedt. De introductie en verspreiding van creatine zijn spectaculair. Waar het vroeger slechts verkrijgbaar was in enkele speciaalzaken, is het nu op vele plekken te koop – zelfs aan de Europese snelwegen van Duitsland tot Kroatië.
Het gebruik van creatine heeft zeker iets van een substituut voor religie, en dat niet alleen vanwege de bijpassende rituelen, zoals de dagelijkse inname van 5 gram. De naam is afgeleid van kreas (Oudgrieks voor ‘vlees’) en verwijst bijna letterlijk naar vleeswording. Daarover lezen we bijvoorbeeld in Johannes 1:14, waar wordt beschreven hoe het woord vlees is geworden. Wat wil zeggen: Jezus is de belichaming van het woord – de wil – van God. Hij deelt ook zijn lichaam en bloed met zijn volgelingen tijdens het Laatste Avondmaal, als teken dat zij deel uitmaken van de katholikos, het algemene verbond. Het is niet alleen een verbond in de geest, maar ook – symbolisch uiteraard – in het vlees. Natuurlijk, creatine is in de eerste plaats een chemische naam voor niets meer dan een organische stikstofverbinding. Maar juist in religie zien we hoe ordinaire substanties – zoals brood en wijn – puur door geloof kunnen transformeren in symbolen die een lichamelijke verbinding uitdrukken, een gemeenschap die steeds door rituelen moet worden bevestigd, zoals de uitreiking van de zondagse hostie. Zo zijn er nu honderdduizenden mensen die elke dag creatine slikken, en alleen al daarom bevestigen deel uit te maken van een gemeenschap die streeft naar meer spiermassa en definitie. Het is natuurlijk speculatief, maar ik ervaar het zelf (ik gebruik het óók). Het is méér dan een middeltje, mede door die magische witte kleur. Het is een belofte. Net zoals een religie overigens: de belofte van een transformatie. Een nieuwe en betere mens.
Beeld Studiovandaar.nl
GODDELIJKE OORSPRONG
Toch is er ook een verschil. Het vleesgeworden woord van het Nieuwe Testament betekent ook dat het lichaam bezield is – de goddelijke oorsprong blijft in het vlees present. Het is een hoopvolle boodschap: we zijn lichaam én ziel, en de goddelijke oorsprong betekent dat we kunnen streven naar een meer moreel leven. De inname van creatine heeft daarentegen als enig streven de verbetering van het vlees zélf, en in fitness slechts een snelle toename van spiermassa. Het heeft weliswaar een verbindende kracht, maar het doel is – zoals filosofen dat zeggen – volledig immanent. Er is geen hoger doel; het lichaam is in zichzelf opgesloten. De belofte is niet een beter mens, maar een beter lichaam. Dat geeft overigens aan de gehele moderne lichaamscultus een functionaliteit of maakbaarheid die verschilt van die in religie. Wie bidt, kan alleen maar hopen dat het werkt. Maar het lichaam kan daadwerkelijk beter, groter en strakker worden door creatinegebruik, en we hebben de middelen om dat voor elkaar te krijgen, of dat nu creatine is of een ander supplement.
Het gaat ons in het lichaam alleen nog om het lichaam zelf. Op de eerste plaats zie je dat aan het doel van fitness. De belangrijkste reden om het te doen, is vooral het lichaam zelf: spieren, ‘droogstaan’. We zien de waardering van dit lichaamstype goed in Hollywood, waar hetzelfde type lichaam (afgetraind en opgepompt) in alle genres opduikt, ook als het totaal niet functioneel is, zoals in romantische of komische films.
Maar dat het lichaam steeds meer bepalend is geworden voor wat we doen, zien we ook elders – bijvoorbeeld in de gezondheidsindustrie. Natuurlijk is het belangrijk om gezond te zijn, en te blijven, maar ook hier krijgt het obsessieve trekken – denk aan de verkettering van een ongezonde levensstijl, of hoe we overgewicht zien als afwijkend. Of de populariteit van gezondheidsapps, die behoorlijk invasief zijn en vaak gevoelige data delen. In een wereld waarin het lichaam centraal staat, moeten waarden als privacy wijken voor fysieke optimalisatie. We zien het ook elders. In politiek handelen draait het steeds meer om bescherming en verbetering van lichamelijke functies. In de jaren zeventig gebruikte Michel Foucault de term ‘biopolitiek’ om een politiek systeem te beschrijven dat het biologische leven van mensen centraal stelt – en dat probeert te beïnvloeden, te sturen of te beschermen. Dat doet die overheid bijvoorbeeld met maatregelen om de populatie gezond te houden, of om geboortes te stimuleren of juist af te remmen. Of met wetgeving over leven en dood – zoals euthanasie en lichaamsmateriaal – denk aan de nieuwe opt-out-donorwetgeving. Zonder expliciet bezwaar behoren delen van het lichaam na de dood de staat toe.
Ook hier zien we hoe het lichaam alfa en omega is. De staat heeft geen hoger doel – zoals mensenrechten of individuele vrijheid – dan alleen de bescherming van het eigen ‘materiaal’. Dat wil zeggen, de lichamen van burgers. Foucault plaatst het ontstaan van biopolitiek in het vroege kapitalisme van de zeventiende eeuw. En een van de invloedrijkste filosofische boeken uit die periode verbeeldt het idee.
Op een illustratie uit de originele uitgave van Leviathan (1651) van Thomas Hobbes zien we hoe het lichaam van de staat – de Leviathan – bestaat uit de talloze lichaampjes van zijn burgers. Hobbes laat zien hoe de moderne staat bestaat bij gratie van zijn burgers, en niet een koning of een elite. Tegelijkertijd opent de metafoor van het volk als lichaamsmateriaal voor de staat verregaande mogelijkheden om te controleren en te managen.
We kunnen daar in deze tijd nieuwe technologie om de openbare ruimte te controleren bij noemen: sensoren in de publieke ruimte, camera’s met gezichtsherkenning, algoritmen die agressie of drukte herkennen. ‘Hogere’ idealen als individuele vrijheid en privacy maken plaats voor biologische controle en bescherming. Hier ontstaat volgens mij een existentieel probleem. In een samenleving waarin het lichamelijke centraal staat, verdwijnen de ideeën over wat een zinvol leven nu eigenlijk is. Maar een mens is meer dan zijn lichaamsfuncties, en in een puur functionele wereld is het moeilijk wonen. In een dergelijke wereld rest ons slechts een potentieel eindeloze optimalisatie en gezond houden van onze lichamen, in een voortdurende onderlinge vergelijking, bijvoorbeeld via sociale media. Maar de zinsvraag dient zich hoe dan ook toch wel aan – ik sluit niet uit dat de jongeren die volgens dat stuk in The New Yorker tot zelfmoord werden gedreven niet alleen lijden aan de angst fysiek niet te voldoen, maar ook simpelweg aan een gebrek aan zingeving. Een voortdurende optimalisatie kan overigens ook geen gebrek of onvolmaaktheid verdragen – zie de populariteit van middelen die gebreken letterlijk gladstrijken, zoals botox. Maar juist een dergelijke obsessiefcompulsieve samenleving raakt steeds meer gefixeerd op wat afwijkt of onvolmaakt is, met alle gevaren van dien.
ZONDIG
Ik pleit niet voor een ‘terugkeer’ naar religieuze tijden. Het lichaam is in vooral monotheïstische religies te vaak verdacht en zondig gemaakt, ondergeschikt aan de geest. Laten we daar vooral vanaf zijn. Wel zouden we het lichamelijke kunnen zien als méér dan alleen maar een optimaliseringsprogramma. Juist het lichamelijke is een bron van veelzijdigheid, creativiteit en nieuwsgierigheid. Dat lijken die jongens in mijn fitnessschool in elk geval vergeten – spiergroei is het enige waar ze voor trainen. Ze zien hun lichaam als een instrument, dat moet uitvoeren wat ze willen: groter en sterker worden.
Gebrek aan controle is beangstigend, dus drink je eiwitshake op het juiste tijdstip
sche religies te vaak verdacht en zondig gemaakt, ondergeschikt aan de geest. Laten we daar vooral vanaf zijn. Wel zouden we het lichamelijke kunnen zien als méér dan alleen maar een optimaliseringsprogramma. Juist het lichamelijke is een bron van veelzijdigheid, creativiteit en nieuwsgierigheid. Dat lijken die jongens in mijn fitnessschool in elk geval vergeten – spiergroei is het enige waar ze voor trainen. Ze zien hun lichaam als een instrument, dat moet uitvoeren wat ze willen: groter en sterker worden.
Maar het lichaam is juist geen instrument, en doet niet altijd wat we willen. Ik vervloek mijn lichaam in elk geval elke ochtend als ik met rugpijn uit bed stap. Maar juist daarom kan het ook de nieuwsgierigheid wekken. Mijn lichaam is me zeer eigen, maar toch nooit helemaal te controleren. Wat betekent dat voor mij? Het is een spannende dubbelzinnigheid, die bijvoorbeeld Maurice Merleau-Ponty uitgebreid onderzoekt. Gebrek aan controle kan beangstigend zijn, dus drink je eiwitshakes ‘op het juiste moment’, zelfs als dat in de sauna is. Maar gebrek aan controle is ook ontregelend, en dat is spannend. Niet alleen bij onszelf – denk aan emoties die ons overvallen, een rode kleur, of verliefdheid –, maar ook door de aanwezigheid van andere lichamen. Een ziek en broos lichaam bijvoorbeeld, waarbij woorden tekortschieten, maar waarbij je wel aanwezig kunt zijn. Een prachtige existentiële verkenning: wat kun je doen? Zorgen, strelen, of gewoon naast elkaar zitten? Eenzelfde verkenning geldt voor een lichaam dat je wilt beminnen, maar je weet niet goed hoe. Ook een vrijpartij moet immers tegenwoordig functioneel en perfect zijn, met een orgasme voor beiden als doel – het liefst gelijktijdig. Maar we weten dat dit in de praktijk lang niet altijd zo gaat. Zien we dat als falen of als mogelijkheid om elkaar echt te verkennen?
ONTREGELENDE KWETSBAARHEID
Dat het lichaam ons nooit helemaal toevalt, maakt het menselijke bestaan onherroepelijk kwetsbaar. Maar dat is niet hetzelfde als zwak of zelfs weerloos. Kwetsbaarheid tonen kan een vorm van verzet zijn – zie hongerstakers of een eenzame man die voor een tank staat. Of aan jongeren die een straat bezetten om te protesteren tegen gebrek aan maatregelen tegen de klimaatcatastrofe. Tegen een politieke macht is het lichaam vaak het enige wat we hebben. Juist de kwetsbaarheid van het lichaam maakt dit verzet zo krachtig – de Amerikaanse filosoof Judith Butler spreekt van ‘kwetsbaarheid als weerstand’. Het heeft ook een universele zeggingskracht: ecce homo, om in religieuze sferen te blijven. Iedereen kan bijvoorbeeld een mening hebben over vluchtelingen, maar wie een lichamelijk kwetsbare mens voor zich ziet, kan onmogelijk niet aangedaan zijn. In een wereld die steeds meer maakbaar, gladgestreken en controleerbaar moet zijn, lijkt mij een dergelijke ontregelende kwetsbaarheid zeer welkom. Het belang van kwetsbaarheid zal me overigens niet beletten om weer eens naar de sportschool te gaan, in de niet-aflatende hoop op een transformatie, wat dat op je vijftigste ook nog mag betekenen. Maar ik hoop ook dat het ironische van deze zoveelste poging tot me doordringt, zoals Sisyphus met een mengeling van gelatenheid, tragisch besef en absurdistische humor weer naar beneden sjokt om voor de zoveelste keer te proberen die steen de heuvel op te duwen. Het is voor hem allang geen obsessie meer, maar eerder een acceptatie en zelfs affirmatie van hoe het leven gaat – het leven is niet maakbaar, er glijdt altijd wel weer iets de heuvel af. Dat maakt ons kwetsbaar, maar juist daarom kunnen we ook nieuwsgierig blijven. Wat ga ik in die sportschool doen als ik mijn fysieke beperktheid en gebrek aan tijd en discipline accepteer? Ik denk niet zoveel anders – proberen en falen. Maar ik zal me minder schuldig voelen. Dat gun ik die jongen in de sauna ook, als hij eerdaags merkt dat hij die eiwitshake niet langer door zijn strot krijgt.