Home Waarom ­we blij ­moeten zijn met onze sterfelijkheid

Waarom ­we blij ­moeten zijn met onze sterfelijkheid

Door Frank Meester op 24 oktober 2019

Waarom ­we blij ­moeten zijn met onze sterfelijkheid
Cover van 11-2019
11-2019 Filosofie magazine Lees het magazine

Als onsterfelijkheid niet alleen onmogelijk is, maar ook nog eens onwenselijk, is het dan niet beter om onze sterfelijkheid gewoon te accepteren?

Hoe zou het zijn om onsterfelijk te zijn? Als je de roman Alle mensen zijn ­sterfelijk van Simone de Beauvoir leest, kom je algauw tot de ontdekking dat het verschrikkelijk moet zijn. Alle mensen zijn sterfelijk gaat over de ontmoeting tussen de ambitieuze actrice Régine, die zich het liefst met haar kunsten onster­felijk zou willen maken, en Fosca, die juist niets liever zou willen dan sterven, maar dat lukt hem niet. Ze komen elkaar tegen in een hotel in de provincie, waar Régine logeert omdat ze op tournee is met haar theater­gezelschap. Fosca valt haar direct op, want hij zit, weer of geen weer, op een stoel in de tuin van het hotel. Hoewel hij zijn ogen open heeft, lijkt hij niets of niemand te zien, ook Régine niet als ze naast hem komt zitten. Pas als zij hem meerdere keren aanspreekt, antwoordt hij haar, maar zonder naar haar te kijken. Régine, die knap is en gewend dat mensen haar zien staan, zegt hem: ‘U moet naar me kijken. Hebt u me ooit gezien?’
‘Ga in hemelsnaam weg. Ga weg, anders begint alles opnieuw’, is zijn onvriendelijke en voor haar op dat moment onbegrijpelijke antwoord. ‘Wat is dit nu! U bent jong en sterk en u kiest ervoor te leven alsof u al dood bent!’

Dat is precies wat Fosca probeert te doen. Hij is onsterfelijk en leeft al sinds de ­dertiende eeuw. Maar hij heeft er schoon genoeg van, van dat leven. Helaas begint inderdaad door toedoen van Régine alles weer opnieuw voor hem. Zij blijft aan­dringen en opent zo zijn ogen. Fosca ziet ­eindelijk hoe mooi ze is en wordt verliefd op haar. Via haar begint hij de rest van de wereld ook te zien. Nu hij weer een redelijk normaal mens lijkt te zijn geworden, toont Régine nog maar weinig belangstelling voor hem. Pas als hij haar vertelt dat hij onsterfelijk is, wordt zij ook verliefd op hem. Uiteraard gelooft ze hem niet direct. Om het te bewijzen pakt hij zijn scheermes en brengt zichzelf een diepe snee toe in zijn hals. Het bloed gutst eruit. Al snel echter houdt het bloeden op en niet veel later is de wond geheel ­genezen. De ambitieuze Régine vindt het een onverdraaglijk idee dat haar roem waarschijnlijk even kortstondig is als haar leven en waant zich gered nu ze Fosca tot haar minnaar weet te maken. Ze wil hem voortaan zo veel mogelijk om haar heen hebben, zodat hij alles wat zij doet voor eeuwig in zich opneemt. Hij wordt haar belangrijkste publiek. Voor hem wil ze schitteren. Gewone stervelingen interesseren haar nog maar matig.

Beeld Olf de Bruin

Als ik Régine was geweest, had deze onsterfelijke Fosca ook op mij een enorme aantrekkingskracht gehad. Op wie niet? Misschien is niet iedereen zo ambitieus als Régine, maar wij stervelingen hebben nu eenmaal een lastige verhouding met de dood. We proberen hem te ontkennen, er zo min mogelijk aan te denken, een manier te verzinnen om hem te slim af te zijn of hem ten minste zo lang mogelijk op afstand te houden. Leven is nog altijd overleven. Door gezond te eten, te sporten, door plastische chirurgie, zodat in elk geval de schijn van de afwezigheid van de dood wordt gewekt, door naar de dokter te gaan als we ziek zijn of door veiligheidsmaatregelen te nemen waardoor de kans kleiner is dat we omkomen bij een ongeluk, proberen we de dood op afstand te houden. Toch weet iedereen dat de dood uiteindelijk onherroepelijk komt.
 

Kwal

Nou ja, iedereen … Er zijn ook mensen die menen dat de dood misschien wel echt valt te voorkomen. Kijk eens naar Turritopsis nutricula, zeggen zij. Dat is een kwal die in staat is zijn cellen te veranderen en terug te keren naar zijn eerdere poliepfase. Deze kwal is daardoor biologisch onsterfelijk, wat niet wegneemt dat hij uiteindelijk zal sterven, als voer voor andere beesten, in de schroeven van een schip of door een dodelijke ziekte. Als wij mensen wat aan onze genen zouden sleutelen, kunnen wij in de nabije toekomst ook biologisch onsterfelijk worden, is de gedachte. Anderen nemen geen genoegen met biologische onsterfelijkheid. Zij onderzoeken de mogelijkheid ons brein te uploaden in een robot, zodat we niet meer afhankelijk zijn van ons vergankelijke lichaam. Misschien is een robot zelfs overbodig en kunnen we zonder lichaam in de virtuele wereld eeuwig blijven leven. Sommige ouderen die geloven in de mogelijkheid van deze aardse onsterfelijkheid, hebben zich na hun dood laten invriezen, zodat hun lichaam op het moment dat de wetenschap in staat is ze weer tot leven te wekken nog in goede staat is. Kosten: 200.000 euro voor je hele lichaam en 80.000 euro voor alleen je hoofd. Als het eeuwige leven ooit tot de mogelijkheden behoort, is het waarschijnlijk alleen weggelegd voor de rijken onder ons. En dat is maar goed ook, want de mens is nu al een plaag die de ­planeet kaalvreet. Als we allemaal nog veel langer zouden blijven leven, wordt het alleen maar erger. Aan de andere kant: als we in staat blijken te zijn ons onsterfelijk te maken, moeten we toch ook iets ­kunnen verzinnen om de milieu­problemen op te lossen.

De zoektocht naar het eeuwige leven is trouwens van alle tijden. In de zeventiende eeuw meende de Franse filosoof, arts en ­wiskundige René Descartes dat het eeuwige leven nabij was. Hij was een van de grondleggers van het mechanistische wereldbeeld. Hij zag de mens niet alleen als een denkend wezen, maar ook als een machine. Die machine kon gerepareerd worden en zo nodig konden onderdelen vervangen worden. Hij brak daarmee met een eeuwenoude geneeskundige traditie die gebaseerd was op het werk van de Griekse arts Hippocrates, uit de Oudheid. In de leer van deze vader van de geneeskunde draaide het om het evenwicht tussen de vier lichaamssappen: slijm, bloed, gele gal en zwarte gal. Een aderlating was een veel toegepaste praktijk om dat evenwicht te herstellen.

Wij stervelingen hebben nu eenmaal een lastige verhouding met de dood

Descartes was er fel tegen gekant. Toen Descartes zelf ernstig ziek was en niets meer leek te helpen, heeft hij uit­eindelijk ingestemd met een aderlating. Niet veel later overleed hij.

De filosoof mocht dan voor zichzelf niet het eeuwige leven hebben weten te realiseren, hij stond wel aan de wieg van de moderne geneeskunde die onze levensverwachting flink heeft opgeschroefd. Descartes woonde het grootste deel van zijn leven in de Lage Landen. In zijn tijd lag de levensverwachting hier bijzonder laag, zo rond de dertig. Dat kwam voor een groot deel door babysterfte. Als je het eerste jaar eenmaal had overleefd, lagen je kansen een stuk beter. Tegenwoordig is de levensverwachting in Nederland ruim tachtig jaar. In vier eeuwen tijd is die dus met vijftig jaar gestegen. Dat lijkt spectaculair, maar de onsterfelijkheid komt er uiteraard niet mee in zicht. Als we zo doorgaan, zouden we in het begin van de vijfentwintigste eeuw, nog eens vier eeuwen later, gemiddeld 130 jaar oud ­worden. En dat is nog bijzonder positief ­ingeschat, want de grootste stijging in de levensverwachting heeft plaatsgevonden ­tussen 1870 en 1940. Sindsdien is de gemiddelde leeftijd met slechts enkele jaren verhoogd. Als we de lijn vanaf 1940 door­trekken, zit er helemaal weinig schot in.
 

Wanhopig

Het lijkt erop dat we voorlopig niet als Fosca zullen worden. Als je Alle mensen zijn sterfelijk uit hebt, kun je niet anders dan daar heel blij om zijn. Niemand zou het lot van Fosca willen delen. Nu heeft Fosca wel een bijzondere vorm van onsterfelijkheid: hij is niet biologisch onsterfelijk, maar absoluut onsterfelijk. Wat er ook gebeurt, hij overleeft het. Hij kan niet aan het leven ontsnappen, en dat maakt hem wanhopig. Aan het einde van het boek zegt hij tegen Régine: ‘Elke dag is de zon opgegaan en weer ondergegaan. Ik ben in het gekkenhuis gekomen en er weer uit gekomen. Er zijn oorlogen geweest; na de oorlog kwam de vrede, en na de vrede de volgende oorlog. Elke dag worden er mensen geboren en gaan andere mensen dood.’

Fosca zou er alles voor geven om te mogen sterven. Maar wat is dat ‘alles’? Voor een sterveling is dat zijn leven. Maar dat kan hij nu juist niet geven.

Wij móéten streven naar onsterfelijkheid

Oké, als onsterfelijkheid niet alleen onmogelijk is, maar ook nog eens onwenselijk, is het dan niet beter onze sterfelijkheid gewoon maar te accepteren? Is het niet raadzaam om ons neer te leggen bij het feit dat we imperfecte vergankelijke wezens zijn in een imperfecte en vergankelijke wereld? Nee. Beslist niet. We moeten juist blijven streven naar onsterfelijkheid. Want dat is nu een­maal wat wij zijn: sterfelijke wezens die ­streven naar onsterfelijkheid. Daar halen we veel plezier uit. Zoals Régine, de actrice die eeuwig herinnerd wil worden. Ze werkt hard aan haar carrière om zich onsterfelijk te maken. Als ze Fosca ontmoet, denkt ze dat ze eindelijk haar probleem heeft opgelost. Maar niets is minder waar. Hij heeft al zoveel actrices gezien en of Régine wel of niet goed acteert, interesseert hem niet. Juist hij drukt haar met haar neus op het feit dat ze niets voorstelt. Door met hem om te gaan begint ze namelijk zichzelf langzaamaan door zijn ogen te bekijken. En wat ze dan ziet, is niet leuk. ‘Een grasspriet, een eendagsvlieg, een mier, een schuimflard.’

Beeld Olf de Bruin

Maar wat voor Fosca en Régine geldt, zo zou je kunnen tegenwerpen, geldt niet voor ons. Zij vormen een speciaal geval. Fosca is de enige onsterfelijke in een wereld van sterfelijken; bovendien kan hij niet aan zijn leven ontsnappen. Dat is waar. Maar stel nu eens dat we allemaal in de virtuele wereld leven als onsterfelijke wezens, dat we elk mogelijk lichaam kunnen aannemen, over alle mogelijke gaven kunnen beschikken, hoe kunnen we ons dan meten met anderen, wat is dan nog de lol van zoiets als een atletiekwedstrijd? Streven naar perfectie is alleen leuk voor imperfecte wezens.

De vraag blijft wel waarom Beauvoir haar roman de titel Alle mensen zijn sterfelijk heeft gegeven, terwijl ze juist schrijft over Fosca, die onsterfelijk is. Waarschijnlijk omdat Fosca door zijn onsterfelijkheid zo vervreemd is van zijn medemensen dat hij eigenlijk geen mens meer te noemen is. Alle mensen zijn sterfelijk.

 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.