Als vrije denker stond hij eenzaam in een tijd van dogma’s. Desalniettemin is de ideeëngeschiedenis van de Lage Landen ondenkbaar zonder de ‘ketterse jood’ van Portugese afkomst. De grootsheid van Spinoza door de ogen van auteur en Spinoza-biograaf Theun de Vries.
Wat voor gedachtegoed en inspiratie de joods-Portugese Bento de Spinoza (1637-1677) mag hebben gevonden bij zijn voorvaderen in het middeleeuwse, Moorse Spanje – hij is als filosoof niet anders denkbaar dan op zijn Nederlandse geboortegrond, in de Republiek van de Verenigde Provinciën, in de zeventiende eeuw, tijdens de periode van de zogenaamde ‘ware vrijheid’, die door de oorlog met Frankrijk en meer nog door de gewelddadige dood van de liberale regenten Johan en Cornelis de Witt (1672) haar einde vond.
Bento (Baruch) was een immigrantenkind. Zijn ouders waren met vele geloofsgenoten uit het Iberisch schiereiland verdreven en noordwaarts gevlucht. Hun einddoel werd Amsterdam. Spinoza’s intellectuele zelfbevrijding, zijn verkeer met tolerante regenten, met geleerden van zijn tijd, in en buiten de Republiek, tekenen zijn unieke persoonlijkheid, nadat hij, nog jong, door de omgang met doopsgezinde en cartesiaanse vrienden en alras aanhangers, aan zijn joodse milieu was ontstegen. Een geestesgroei die door zijn uitstoting uit de synagoge bevestigd werd. Een zelfstandige denker geworden, een ‘atheïst’ die toch zo vaak voor godzoeker werd versleten, kon hij alleen maar en vaak moeizaam in de machtige schaduw van de Nederlandse regentenstaat uitgroeien tot de filosoof van mondiale betekenis zoals wij hem kennen – de kundige opticien ook, die zijn overgeërfde tuberculose met het inademen van glasstof verergerde en daarmee niet ouder werd dan vierenveertig jaar.
Wellevendheid
In deze existentie is niets aan het toeval overgelaten: de ene levensfase gaat met een zekere noodwendigheid in de volgende over. Ze bouwt zichzelf als het ware op tot de fysieke en politieke finale. In de Republiek, waar na 1672 de autoritaire stadhouder (én koning van Engeland) Willem III, alles voor het zeggen had, werd Spinoza’s relatieve gedachtevrijheid onmogelijk gemaakt: zijn nagelaten werk (in de oorspronkelijke Latijnse versie, alsook in de door zijn Amsterdamse vrienden bezorgde Nederlandse vertaling), werd verboden. Zijn ook weer in het Latijn geschreven Theologisch-politiek traktaat bracht hij in 1670 anoniem uit – een steen des aanstoots voor vromen en wijzen. Het revolutionerend geschrift fascineerde een tijdgenoot als Leibniz en riep tegelijk bij hem ontsteltenis en bij velen haat op, in het bijzonder door zijn bijbelkritiek. De bijbeltekst, met name die van het Oude Testament, te beschouwen als product van de menselijke verbeelding, dat men als ieder ander probleemverschijnsel wetenschappelijk koel en objectief kan en moet onderzoeken – wat een gruwelijke ketterij! Ketters ook de met deze visie verbonden politieke kritiek: iedere vorm van autocratie, monarchie, oligarchie wordt verworpen. De ideale staatsvorm dient in overeenstemming te zijn met onze rede en eist verdraagzaamheid. Zij kan niet anders dan democratisch zijn. Al voeg ik daar meteen aan toe dat Spinoza’s beeld van de democratie tegelijk eenzijdiger, maar meer uit één stuk is dan wat wij vandaag democratie noemen.
De ketterij strekte zich onhoudbaar verder uit. Zij doortrok volledig wat wij beschouwen als Spinoza’s rijpste en rijkste werk, zijn Ethica. Hij werkte er door de jaren aan en voltooide ze kort voor zijn dood. Het werk bouwt geen systeem op; het is veel meer een groots opgezette wellevenskunst. Ze onderzoekt het wezen van de mens, poneert de eenheid van denken en zijn, leert de vereenzelviging van ‘God’ en de ‘natuur’. In mathematische bewijsvoering ontleedt zij de werking van de menselijke passies en wijst ten slotte het individu de weg naar geestelijke vrijheid. Een conceptie van ongehoorde betekenis in een eeuw, toen traditie, dogma en vooroordeel het merendeel van het mensdom in hun boeien gevangen hielden. Hier klinkt dan de stem die een nieuwe, alomvattende visie verkondigt op de wereldorde als Zijnde uit en door zichzelf, eeuwig, ongeschapen, de Ene Substantie, die zich ook openbaart in de twee-eenheid van lichaam en ziel.
De Ethica is de sleutel geworden tot wat de wereld en de individuele mens beweegt. Ze wijst de weg die het menselijk verstand – de bron van al ons kennen – stap voor stap vermag te leiden tot de hoogste, helderste intuïtie, door Spinoza symbolisch ‘de liefde tot God’ genoemd – wat men kan vertalen als de onbegrensde innerlijke vrijheid waarmee de mens de oorzakelijkheid en de noodzakelijkheid van al het bestaande en al het gebeurende begrijpt.
De kleine, tengere man met het olijfkleurig gezicht, de ketterse jood die zijn leven stil en stoïcijns heeft geleefd, zijn ziekte verdragen, is de kroon op het intellectuele leven van onze ‘oude’ Republiek. Wanneer er in onze tijd stemmingen opduiken die ons heden los willen maken van dit gewraakte verleden, dan speelt men in op een absurditeit. Zou zo een stemming zich doorzetten dan zouden Christiaan Huygens en Swammerdam, De Witt en Hugo de Groot, Hooft en Vondel, Rembrandt en Frans Hals worden afgewaardeerd tot min of meer toevallig op onze bodem terechtgekomen grote persoonlijkheden, respectievelijk genieën. Maar dit soort toevalligheden bestaan niet. De politieke, economische en intellectuele productiviteit van vroeger eeuwen gaat ons als schakeling in een strenge historische keten vooraf. Wij staan op oudere schouders.
De geestelijke schouders van Spinoza verdragen het en kunnen in de historische samenhang niet worden gemist. Spinoza blijft schakel in de grote verbindingslijn waarop Erasmus, Coornhert, de kinderen van de Renaissance en die van de reformatie in de Lage Landen staan. Een eenzame weliswaar, maar gedragen door de vriendschap van vrije geesten en dissenters zonder wie onze ideeëngroei ondenkbaar zou zijn.