Ik ben een ongezonde sporter. Ik ben ofwel zeer fanatiek aan het trainen – wat ik doorgaans enkele maanden volhoud – ofwel ik zak weg in totale lethargie. Een tussenweg is er voor mij niet. Ik denk dat velen het herkennen: steeds opnieuw beginnen, even volhouden, en daarna iedere maand weer schuldbewust naar een nieuwe afschrijving van de sportschool kijken, zonder te zijn gegaan.
Gebrek aan discipline, is de oppervlakkige lezing. Maar ik denk dat
er iets anders aan de hand is. We zien ons lichaam te veel als een instrument dat moet presteren. We leggen onszelf te veel druk op, waardoor falen vrijwel onvermijdelijk is. Of misschien is het nog erger: door onszelf periodiek af te beulen (opeens fanatiek rondjes rennen rond het park, of te veel ijzer tillen in de sportschool), ontkennen we onze lichamelijkheid. Het lichaam heeft immers zijn eigen wetten en voorschriften.
In feite is het nog steeds het oude christelijke thema: het lichaam moet zich onderwerpen aan onze wil – of aan een maatschappelijke norm. In veel fitnesscentra zien we de moderne variant van zelfkastijding. Nu is sporten hoe dan ook een offer – je moet er iets voor opgeven. Maar kan dat niet op een manier die lichaam en wil meer bij elkaar brengt? In dit nummer spreken Stephan Sanders en Damon Young daarover.
Zelf heb ik het goede voornemen om in 2016 een gezonder sportpatroon te ontwikkelen met de vier kardinale deugden van Aristoteles als leidraad. Ik hoop namelijk een virtuoze sporter te worden – het Latijnse woord voor deugd is ‘virtu’. De virtuoze sporter ziet zijn lichaam als een kunstwerk met een eigen expressie. Sporten vereist ook de kunst van passiviteit: overgeven aan lichamelijkheid, in plaats van zielloos afbeulen. Lees op filosofie.nl of Aristoteles mij in de sportschool houdt.