Liefde en dood lijken tegengesteld, maar komen in minimaal één opzicht overeen: het zijn beide gebeurtenissen die ons uit balans brengen. We brengen ze daarom samen in één nummer.
Liefde en dood zijn beide breukervaringen. Iets dringt ons leven binnen en we beseffen dat het nooit meer hetzelfde zal zijn. Babs van den Bergh noemt het jaar na de dood van haar man René Gude een tweede puberteit. Alain de Botton zegt in een interview met Florentijn van Rootselaar hoe vreemd het is dat we door de ontmoeting met een ander geloven in eeuwige trouw en harmonie.
Breukervaringen zijn niet van deze tijd. Het adagio is immers controle; we zijn de managers van ons leven. De multitasker die op alle gebeurtenissen kan inspelen, wendbaar, agile. We proberen zelfs de dood en de liefde te temmen. Juist het cliché van liefde als een volmaakte samensmelting, is een manier om haar te controleren. Terecht dat De Botton zich afvraagt of we niet het slachtoffer zijn van een romantische ideologie – die bijvoorbeeld commercieel valt uit te buiten, zie Valentijn.
Het zou beter zijn als onze verwachtingen niet zo hooggespannen zijn, stelt hij. Dat lijkt mij lastiger, want juist als breukervaring is de liefde altijd overweldigend. Als liefde zijn openbarende kracht verliest, ook in lange relaties, is het slechts werk in uitvoering.
De dood hebben we letterlijk uit het leven gebannen – crematoria staan bijvoorbeeld aan de rand van de stad. Misschien omdat we de dood zien als een onvermijdelijk einde, terwijl ze als vergankelijkheid een bijzondere plek kan hebben in het hele leven. In een brief schrijft de Duitse dichter Rainer Maria Rilke dat de dood ons verwondt, maar tegelijkertijd ook optilt naar een hoger begrip van onszelf.
We vrezen onszelf te verliezen door wat we niet kunnen controleren, maar juist bij volledige controle leren we onszelf nooit echt kennen.