Home ‘Van herderinnetje tot donna angelicata’

‘Van herderinnetje tot donna angelicata’

Door Marco Kamphuis op 08 november 2005

09-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Hij voert ons van de Venus van Willendorf naar Monica Bellucci, poserend voor de Pirelli-kalender. Umberto Eco schreef een nieuwe geschiedenis van de schoonheid waarin hij het vulgaire niet schuwt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.


Naast beroemd auteur van kwaliteitsbestsellers als De naam van de roos en De slinger van Foucault is Umberto Eco hoogleraar semiotiek aan de universiteit van Bologna en een man van indrukwekkende eruditie. Zijn laatste publicatie in Nederlandse vertaling is De geschiedenis van de schoonheid, een boek dat niet alleen oogstrelend is door de artistieke waarde van de overvloedige kleurenafbeeldingen, maar ook door de afdrukkwaliteit ervan, het glanzende papier en de vormgeving van het geheel.

In De geschiedenis van de schoonheid pogen Umberto Eco en mede-auteur Girolamo de Michele een overzicht van de opvattingen van schoonheid door de eeuwen heen te geven, een taak die, al beperken ze zich tot de Westerse wereld, gerust kolossaal mag heten. Ze illustreren dit overzicht met afbeeldingen die afkomstig zijn uit schilderkunst en beeldhouwkunst – en in mindere mate architectuur, film en fotografie – afgewisseld met literaire en filosofische citaten. Al lijkt het boek bij vluchtig doorbladeren een kunstgeschiedenis, dat is het niet, aldus Eco in de inleiding: het is een geschiedenis van de schoonheid, en kunstbeschouwingen komen slechts ter sprake als ze een verband leggen tussen kunst en schoonheid. ‘De voor de hand liggende vraag is: waarom is deze geschiedenis van de Schoonheid dan bijna helemaal onderbouwd aan de hand van kunstwerken? Omdat juist kunstenaars, dichters en romanschrijvers ons door de eeuwen heen hebben verteld wat zij mooi vonden, en ons er voorbeelden van hebben overgeleverd. […] Echter, met name als we dichter bij de moderne tijd komen, kunnen we ook beschikken over ‘documenten die geen artistiek doel hebben, maar die louter dienen ter vermaak, ter bevrediging van lustgevoelens, of die commercieel promotiemateriaal zijn, zoals beelden uit de speelfilmindustrie, de televisie en de reclame.’ Deze eclectische opzet blijkt al uit de tijdbalken aan het begin van het boek, waar bijvoorbeeld het thema ‘Naakte Venus’ aanvangt met de Venus van Willendorf (het bekende prehistorische vruchtbaarheidsbeeldje), om via schilderijen van onder meer Botticelli, Titiaan en Rubens naar Monica Bellucci te leiden, poserend voor de Pirelli-kalender.

Eco’s uiteenzetting begint in de Griekse Oudheid en eindigt met de twintigste eeuw. De chronologie wordt deels onderbroken door de thematische ordening van het materiaal; een hoofdstuk als ‘Schoonheid als proportie en harmonie’ voert ons van Pythagoras’ esthetisch-mathematische visie op het universum met reuzenschreden naar Mondriaans abstracte composities.

De lopende tekst is beknopt, maar de illustratieve citaten bieden de lezer een kennismaking met esthetica. Zo vernemen we in Plato’s eigen woorden dat er van kunst weinig heil te verwachten valt (omdat het slechts een onvolmaakte nabootsing van de natuur is, die op haar beurt een bleke afspiegeling van de zuivere Ideeën is). Thomas van Aquino legt in Summa theologiae uit dat schoonheid in harmonie schuilt: ‘Daarom bestaat het schone in de juiste verhouding, want onze zinnen scheppen genoegen in welgeproportioneerde dingen.’ Uit De geboorte van de tragedie komen citaten waarin Nietzsche de Apollinische en de Dionysische schoonheid typeert, en in de hoofdstukken over de Romantiek krijgen we Kant, Schiller, Hegel en Schlegel te verwerken.
 

Monsters

Het is de thematische rubricering die Eco’s originaliteit en persoonlijke interesse verraadt. Er is een hoofdstuk dat ‘De Schoonheid van monsters’ heet, waarin hij laat zien dat het lelijke noodzakelijk is voor de schoonheid, zoals licht mooier uitkomt naast de schaduw, en dat het lelijke zelfs een sterke bekoring kan hebben. Het fascinerende hoofdstuk ‘Van herderinnetje tot donna angelicata’ laat zien hoe opvattingen over vrouwelijke schoonheid verschuiven. In de Middeleeuwen tonen ridderverhalen en de daarbij afgebeelde miniaturen een kuis schoonheidsideaal: de troubadour koestert een eerbiedige liefde voor een onbereikbare edelvrouw, niet in de laatste plaats omdat ze onbereikbaar is. Het toppunt van platonische liefde leverde de twaalfde-eeuwse ridder Jaufré Rudel, die hartstochtelijk verliefd werd op de gravin van Tripoli, zonder haar ooit te hebben gezien, louter vanwege al het goeds dat hij over haar had horen vertellen. Op reis gegaan om de aanbedene met eigen ogen te zien, werd hij ziek; hij smaakte het genoegen in haar armen te sterven, na een kuise kus. In Italië werd de mythe van de onbereikbare vrouw verder uitgewerkt, waarbij zinnelijke begeerte plaatsmaakte voor vroomheid. De donna angelicata, de vrouw als engel, was voor Dante een weg naar verlossing, een weg tot God, en de schoonheid van zijn Beatrice was dan ook een vergeestelijkte schoonheid. Eeuwen later verbonden de prerafaëlieten de mystieke bekoring van de engelachtige vrouw weer nadrukkelijk met zinnelijkheid, met als resultaat dat de geschilderde modellen, in de woorden van Eco, ‘een ziekelijke sensualiteit uitstralen’.

Onvermijdelijk vertoont De geschiedenis van de schoonheid tal van lacunes. Bovendien kenmerkt de verbindende tekst zich in sommige hoofdstukken door een hoge mate van abstractie; ook bij het twee jaar geleden verschenen Over de literatuur viel al op dat Umberto Eco in zijn hoedanigheid van geleerde soms stroef schrijft. Die kritiek verstomt echter bij de overweldigende schoonheid van de gekozen afbeeldingen en citaten.