‘Wat is er toch aan de hand in Nederland?’, is het eerste wat Martha Nussbaum van me wil weten, tijdens haar korte bezoek aan Nederland. ‘Hoe kan een land met zo’n uitstekende filosofische cultuur, zo’n goede pers, en zo’n rijke traditie op het punt staan twee filosofiefaculteiten te sluiten?’ Nussbaum doelt op de commotie rondom de bezuinigingen aan de Universiteit van Amsterdam en Erasmus Universiteit Rotterdam. Hoewel de consequenties van beide operaties nog niet precies duidelijk zijn, is wel zeker dat beide filosofie-opleidingen stevig ingekrompen zullen worden, en er uiteindelijk niet sterker uit naar voren zullen komen. To put it mildly.
De reden: veel studenten kiezen filosofie als bijvak of als tweede studie, en dat levert de universiteit te weinig geld op. Ik vind dat pervers. Studenten, die tegenwoordig hun studiekeuze heel begrijpelijk mede baseren op de arbeidsmarktperspectieven, schrijven zich massaal in voor studies als bedrijfskunde, economie en technische informatica – mij lijkt dat niet zaligmakend, maar ik begrijp de afweging. De ambitieuzen (en verstandigen) onder hen doen dan filosofie als tweede studie. Maar dat zal binnenkort heel moeilijk worden, want dat valt buiten het huidige systeem van financiering. Tja, waar het rekenen begint, houdt het denken op, wist filosoof én gediplomeerd boekhouder Arthur Schopenhauer al.
Je kunt het de studenten niet kwalijk nemen. Je kunt het zelfs begrijpen vanuit het perspectief van de universiteit. Maar je kunt het wél het Ministerie van OCW aanrekenen. Wat is dit voor armoedige argumentatie? Mag ik even vragen wat die fantastische kenniseconomie van ons helemaal voorstelt als de dragers van die kennis nooit hebben leren denken? Dankzij onder andere de technische informatica kunnen geavanceerde machines (binnenkort) een brug bouwen, water zuiveren en ogen laseren. En met dank aan de economen en bedrijfskundigen kunnen we hiervan de voordelen becijferen en alles doelmatig organiseren. Maar mij lijkt het topprioriteit om ervoor te zorgen dat al die fantastische kennis bestuurd wordt door de diersoort die zich zichzelf een paar kritische vragen kan stellen over de richting en de betekenis van deze ontwikkeling.