Het lijkt de herfst van het referendum te worden. Ook de Catalanen gingen, ondanks het politiegeweld dat tegen ze werd ingezet, massaal naar de stembus voor een referendum dat door de Spaanse overheid illegitiem werd verklaard. In Nederland werden onderwijl handtekeningen ingezameld voor een raadgevend referendum over de omstreden ‘sleepwet’, die veiligheidsdiensten meer bevoegdheden geeft om data te verzamelen. Als het referendum er komt, dan is het voorlopig waarschijnlijk de laatste, aangezien de nieuwe regering een streep heeft gezet door de referendumwet.
Bij het gebruik van het referendum als politiek middel wordt er dikwijls gerefereerd aan het principe van de wisdom of the crowd, oftewel de gedachte dat ‘het volk zelf prima weet wat goed voor het volk is’. Dat klinkt aantrekkelijk, maar toch zit er achter deze gedachte een ingewikkelde filosofische puzzel verscholen, waar Plato al mee worstelde. In diens dialoog Euthyphro discussieert Socrates met de titelfiguur op de stoep van het gerechtsgebouw over de vraag wat vroom en rechtvaardig is. Euthyphro weet het antwoord: rechtvaardig is wat de goden behaagt. Maar Socrates zou natuurlijk Socrates niet zijn als hij niet zou doorvragen: is iets rechtvaardig omdat het de goden behaagt, of behaagt iets de goden omdat het rechtvaardig is? In het eerste geval is willekeurig wat de goden prettig vinden rechtvaardig, wat het hele begrip ‘rechtvaardigheid’ overbodig maakt. In het tweede geval hebben we de goden niet nodig voor onze definitie, omdat zijzelf kennelijk een extern criterium hanteren om te bepalen wat ze behaagt. Het komt er dan veeleer op aan om dat criterium te achterhalen.
Als we zeggen dat het volk weet wat goed is, zeggen we dan eigenlijk niet net zoiets als Euthyphro? Want: is iets goed omdat het volk het wil, of wil het volk het goede? Als we het goede definiëren als dat wat het volk wil, belanden we in een cirkelredenering: het volk wil iets omdat het volk het wil. (Dit klinkt door in de dooddoeners die we tijdens verkiezingsnachten altijd weer te horen krijgen: ‘De kiezer heeft gesproken.’) In het tweede geval gaan we blijkbaar uit van een criterium buíten de wil van het volk om te bepalen wat goed is. Het laatste lijkt me trouwens heel gezond in een democratie, waar wetten toch eerst en vooral op hun rechtsstatelijkheid beoordeeld moeten worden, en niet op de mate waarin ze corresponderen met een veronderstelde ‘wil’ van het volk.