Home Superman-achtige onkwetsbaarheid

Superman-achtige onkwetsbaarheid

Door Martijn Meijer op 24 september 2014

10-2014 Filosofie Magazine Lees het magazine

De wijze weet altijd zijn gemoedsrust te bewaren, meent Seneca. Wat hebben gewone stervelingen aan zo’n opvatting?

Het lijkt een goed idee om na een zomer vol rampen en oorlogen een essay te lezen over onverstoorbaarheid. Het is immers moeilijk om je innerlijke rust niet te laten verstoren als je dagelijks geconfronteerd wordt met beelden van geweld en verhalen over lijden. Zou het niet prettig zijn als je zou kunnen leren hoe je je gemoedsrust bewaart als je de krant leest of naar het journaal kijkt?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Wie met deze verwachting begint te lezen in het boekje Onkwetsbaarheid van Seneca komt bedrogen uit. Dit filosofische essay, helder vertaald door Vincent Hunink die in dezelfde reeks al drie andere teksten van de Romeinse wijsgeer vertaalde, schetst het beeld van de wijze die niet geraakt wordt door de grillen van het lot, die ‘niet vatbaar is voor onrecht of belediging’, zoals Seneca schrijft. ‘Het maakt niet uit hoeveel projectielen hij op zich af krijgt, ze dringen niet in hem door.’ Deze wijze lijkt ‘een soort Superman’ te zijn, zoals Hunink in zijn nawoord zegt. En daarmee presenteert Seneca een ideaal dat voor zeer weinigen te bereiken valt, zoals hij zelf ook toegeeft: ‘Wat groots is en uitsteekt boven het alledaagse en gewone is nu eenmaal niet frequent.’

Deugd
Wat houdt dit stoïcijnse ideaal van onverstoorbaarheid nu precies in? Seneca schrijft dat de wijze geen kwaad kan ondergaan omdat hij onafhankelijk is van de wereld en alle andere mensen. Het enige wat belangrijk voor hem is, is in zijn innerlijk te vinden: zijn deugd. ‘De wijze kan dus niets verliezen wat hij kan voelen als verlies. Want hij bezit maar één ding, deugd, en dat kan hem nooit worden ontnomen.’ Deugd was voor Seneca een vorm van kennis; een deugdzaam leven betekende een rationeel leven dat gericht was op het goede. Het verstand mocht niet vertroebeld worden door emoties: de stoïcijnen streefden naar apatheia, dat vertaald kan worden als hartstochtloosheid. 

De wijze die de toestand van apatheia heeft bereikt, is ver verheven boven de gewone stervelingen: ‘Afgezien van zijn sterfelijkheid is hij een god gelijk.’ Wat hebben wij, gewone lezers, dan aan zo’n voorbeeld? In de praktijk niets, maar het is interessant om te zien hoe het denken in de oudheid al bovenmenselijke idealen voortbracht. We hechten tegenwoordig weinig geloof meer aan zulke idealen, we hebben al te veel heiligen en wijzen van hun voetstuk zien vallen. Ondertussen hebben we begrepen dat menselijk zijn betekent dat je kwetsbaar bent, hoe sterk je geest ook is. Of zoals Hunink schrijft: ‘Het ideaal van Superman-achtige onkwetsbaarheid is aardig om over te fantaseren maar is misschien toch geen wenkend perspectief voor het gewone leven.’

De meesten van ons voelen zich waarschijnlijk meer thuis bij Montaigne, die het werk van Seneca bewonderde, maar ook sceptisch was over de stoïcijnse idealen. Dat maakt de Franse denker duidelijk in zijn essay ‘Over innerlijke kracht’: ‘Ik besef heel goed dat wij aan onze menselijke zwakheid een goddelijke zekerheid en onverstoorbaarheid kunnen paren. Maar dat is slechts bij vlagen. Zo zie je in de levens van de helden uit het verleden soms wonderbaarlijke momenten die onze natuurlijke krachten verre te boven lijken te gaan; maar het zijn inderdaad slechts momenten. En het valt moeilijk aan te nemen dat onze geest zo doordrenkt en doordesemd van deze verheven momenten kan raken dat ze zijn gewone en als het ware natuurlijke staat gaan vormen.’