De sirene van de politiebus gaat plotseling aan. Voorin zit politieagent Bart. Achterin de bus zit Mirella van Markus met filmmaker en filosoof Jurriën Rood, die net een boek over de politie heeft geschreven. Zijn conclusie: ‘De politie heeft veel meer gezag dan je zou denken als mediaconsument’.
Samen met filosoof en filmmaker Jurriën Rood stap ik achterin een politiebusje van het Amsterdams politiekorps. We rijden door Geuzenveld-Slotermeer, Amsterdam-West, volgens de twee agenten voorin de meest criminele wijk van Amsterdam; inbraken, liquidaties, drugs en overlast van hangjongeren zijn er ondertussen heel gewoon. Rood en ik lopen een dagje mee met de politie om hun gezag op straat te observeren, zoals Rood dit vier jaar lang heeft gedaan. Hij schreef er een boek over – Wat is er mis met gezag? – dat eerder dit jaar verscheen. Opvallend genoeg is zijn conclusie dat het helemaal niet zo slecht gesteld is met dat gezag van de Amsterdamse politie.
Nu, twee jaar later, koppen de kranten dat de helft van de bevolking geen vertrouwen meer in de politie heeft, bovendien is de politie veel te soft. Dit is het eerste wat ik Rood voorleg. ‘Dezelfde krantenkoppen stonden in 2002 in de krant. Het was voor mij aanleiding om het gezag van de politie te observeren. Blijkbaar is er niets veranderd in de mening van mensen, maar die hoeft niet gebaseerd te zijn op wat er op straat gebeurt is wat anders dan wat er op straat gebeurt. Ik wilde kijken hoe het er werkelijk aan toe gaat. Luisteren mensen naar de politie? Doen ze wat hun gevraagd wordt?’
‘Mijn conclusie was dat zij op straat veel meer praktisch gezag hebben dan je zou denken als mediaconsument. Ik ben gaan kijken wat voor soort gezag dat is. In mijn onderzoek ging ik uit van de definitie van de Duitse socioloog Max Weber; gezag als een vorm van macht waar instemming voor nodig is. Macht is als je iemand kunt beïnvloeden zonder diens instemming, dus ook tegen iemands wil, maar gezag is een vorm van beïnvloeding waar je altijd een minimum van instemming voor nodig hebt. Je hebt altijd te maken met twee partijen: gezagsuitoefenaars en gezagstoekenners.’
Nadat Rood het straatgezag van de politie in doorsneewijken had bekeken, is hij naar deze wijk gekomen omdat hij veronderstelde dat het hier beroerder met het gezag zou zijn gesteld, maar dat bleek niet zo.
Scooter
Plotseling stopt ons busje. Agent Bart houdt een jongen op een scooter aan. Het is een bekende van de politie, Bart kent hem bij naam. De jongen moet zijn papieren laten zien, hij heeft nog een aantal boetes openstaan. Het valt op dat een stevig gesprek over openstaande boetes wordt afgewisseld met oprecht geïnteresseerde vragen over hoe het nu op school gaat. Zonder tegensputteren zet de jongen zijn scooter op de rollerband. Hij vertelt Bart dat hij een stageplek heeft.
Dit is precies wat het is, zegt Rood. De politie handhaaft de orde, maar wil praten met de jongens, horen wat er speelt. Dat gaat dwars door elkaar heen. Contact is essentieel voor gezag volgens Rood. Als je geen contact hebt, krijg je een ouderwets soort gezag dat uit wapens komt en dan zou je hier oorlog krijgen.
Inbraken
We stappen het busje weer in en rijden verder. ‘Of de jongens de politie gezag toekennen, hangt dus erg af van hun aanpak, zegt Rood. Contact maken en houden met de jongens op straat werkt. ‘Dat is inmiddels wel veranderd’, valt een van de agenten bij. ‘Een jaar geleden was met die groep jongens’ – en hij wijst naar een groep die voor een winkel rondhangt, ‘nog redelijk te praten, nu willen ze niks met ons te maken hebben. We hadden veel contact en de teugels goed aangetrokken. Maar door bezuinigingen is het wijkteam er afgehaald en merk je dat wij weer een stapje terug doen en zij de ruimte weer pakken. Het aantal inbraken loopt nu de spuigaten uit. Door met ze te praten weet je beter wat er speelt en kun je meer grip op ze houden.’ Door het raam zie ik een groepje opgeschoten jongens die Bart allemaal bij naam kent. Deze jongens hebben al een carrière, zegt Bart. Bankovervallen, woninginbraken en alles wat we nog niet weten, daden waarvoor ze nog niet gepakt zijn.
‘Wat mij destijds opviel’, zegt Rood, ‘is dat de politie een nieuwe manier van gezagsuitoefening heeft uitgevonden: een combinatie van de goede kanten van contact maken en praten, met optreden en handhaven. Deze vorm is veel efficiënter, dan de vorm waar de politie credits voor krijgt.’
Beste vriend
Het is totaal anders dan het ouderwetse patriarchale gewelddadige gezag, benadrukt Rood, waar de succesvolle studentenrevolte eind jaren zestig een einde aan heeft gemaakt. De studenten streefden naar gelijkheid en onafhankelijkheid. Geïnspireerd door onder meer de Duits-Amerikaanse marxistische filosoof Herbert Marcuse, die stelt dat de onderdrukten recht hadden om in opstand te komen. Marcuse spreekt over een ‘Grote weigering’, het afwijzen van het hele kapitalistische onderdrukkende systeem. En de politie werd beschouwd als de uitvoerder daarvan.
Rood: ‘Als gevolg van de revolte maakte de politie een grote wending naar de bevolking toe onder het motto: “De politie is je beste vriend”. Een vorm van zachtmoedig en toegeeflijk gezag. Om goodwill te kweken was het nodig om niet alleen ordehandhaver, maar ook dienstverlener te zijn. Inmiddels is er een derde beweging gaande; we zijn in een gezagsarme, anti-autoritaire wereld terechtgekomen en doorgeslagen in het opeisen van onze eigen vrijheid. Mensen zijn brutaal, onbeschoft, agressief, het loopt uit de hand. Als reactie daarop roept men dat de politie weer ouderwets harder moet worden, alsof er maar twee opties zijn. Maar de politie heeft een nieuwe, derde, genuanceerde vorm van gezag uitgevonden. Helaas is die aanpak kennelijk vanwege bezuinigingen alweer aan het wegzakken. Dat is zorgelijk.’
Bart vult aan: ‘Laatst moest ik een vrouw reanimeren. Ik kom ter plaatse en wordt uitgescholden door een van die jongens: “Je mag niet over stoep rijden, klootzak, ik ga klacht indienen”. Toen ik terugkwam confronteerde ik hem met wat er aan de hand was en bond hij wel in, maar op dat moment kook ik van binnen.’ Rood noteert ondertussen wat Bart vertelt in een opschrijfboekje: het is natuurlijk opvallend dat je een hulpverlener uitscheldt. Dit is het patroon: wij zijn de baas hier, kom hier niet.
Anti-autoritair
Rood: ‘Als het gezag verdwijnt, krijgt het recht van de sterkste meer ruimte. De individuele vrijheid lijkt onbegrensd en er wordt geen rekening gehouden met de vrijheid van de ander. De Griekse filosoof Plato beschreef wat Karl Popper later letterlijk de “paradox van de vrijheid” noemt: ongelimiteerde vrijheid leidt tot haar eigen tegendeel, want zonder bescherming en inperking door wetten moet zulke vrijheid wel leiden tot tirannie van de sterken over de zwakkeren. De sterken grijpen hun kans en trekken zich niets aan van de regels van de rechtsstaat. Mensen zijn voor zichzelf vaak namelijk anti-autoritair, maar vinden dat anderen de regels wel moeten naleven. Onze eigen vrijheid is altijd belangrijker dan die van de anderen. Dat botst. Het ideaal van vrijheid en gelijkheid heeft niet uitgepakt zoals de voormannen van de anti-autoritaire revolte gehoopt hadden. Zij dachten: als we nu maar verlost zijn van het gezag dat ons van bovenaf onderdrukt, dan zijn we allemaal gelijk en vrij en zou zal het vanzelf goed gaan. Maar zoals de Plato al zegt: onbeperkte vrijheid leidt tot een nieuwe onderwerping, omdat niet iedereen gelijk is.
De denkfout die de anti-autoritaire denkers hebben gemaakt, en waar bijvoorbeeld de Franse filosoof Michel Onfray op wijst, is dat het lichaam onderschat en vergeten wordt, ten gunste van geestelijke en soms zeer abstracte concepten.
We zijn lichamelijk nu eenmaal niet gelijk en zullen dat nooit worden. Er zijn krachtsverschillen in lichamen tussen mannen onderling, tussen man en vrouw en tussen volwassenen en kinderen. Bij onbegrensde vrijheid, zullen de sterken de zwakkeren onderdrukken. En als het misgaat, moet de politie ingrijpen, omdat de politie als enige autoriteit nog macht heeft. Zoals in Webers definitie: kan de politie je “tegen je wil” meenemen naar het bureau, omdat de wet dat toestaat. Alle andere autoriteiten als ambtenaren, onderwijzers, conducteurs, ambulancebroeders, kunnen dat niet. Hun gezag is in deze gezagsarme samenleving verregaand verdwenen.
De hiërarchische verhoudingen zijn vervangen door gelijkwaardige. Of, in termen van de Duitse filosoof Georg Hegel: de meester wil geen meester meer zijn, maar de gelijke van de knechten. Maar dit wordt lastig als het wordt toegepast op situaties en relaties die van nature ongelijkwaardig zijn, zoals die tussen ouders en kinderen, leraar en leerling, politieagent en burgers.
De autoriteiten hebben zelf bewust een stap terug gedaan, want autoriteit beschouwen we als verwerpelijk. Dat is de kern van het probleem, zegt Rood, namelijk dat gezag wordt gezien als iets slechts: onderdrukking. De algemene gezagscrisis is vooral een kwestie van imago. De media zijn zeer anti-autoritair, en houden het beeld in ons hoofd levend dat gezag slecht is. Dit beeld is nog een gevolg van de antiautoritaire revolte van de sixties. Maar terwijl wij ons destijds richtten op een ‘bepaald soort gezag’, namelijk op een gewelddadig gezagsuitoefening, is dat overgeslagen naar al het gezag. Wij hebben die ouderwetse gewelddadige vorm van gezag bevochten, maar schieten nu door naar de andere kant. We willen geen gezag meer toekennen. Als gevolg daarvan is er teveel geweld, niet van bovenaf, maar van opzij, van burgers tegen naar elkaar en tegen de voormalige autoriteiten. Dat iemand niet op de ambulance kan rekenen, doordat hulpverleners worden tegengehouden is absurd. Onze veiligheid is in het geding.
De bepleiters van vrijheid zijn vergeten dat er ook aan vrijheid een ondergrens zit. We kunnen niet onbegrensd vrij zijn. Die begrenzing moeten we in een aantal regels vastleggen en handhaven. Wij, vrije niet autoritaire burgers, zullen bewust een stapje terug moeten doen ten gunste van het collectief. Maar het besef bij ons dat er iets gemeenschappelijks is in ons leven, waar we ook een verantwoordelijkheid voor hebben, is ver weg. We hebben geleerd vooral aan onszelf te denken, voor onszelf te leven en niet voor een collectief. In mijn ogen hebben we de sixties-revolte eigenlijk niet afgemaakt. We zijn tot halverwege gekomen en zijn toen tevreden achterover gaan leunen en zijn vergeten dat aan vrijheid een andere kant zit. De politie kan deze gezagsarme samenleving niet in z’n eentje handhaven, wij zullen met z’n allen meer verantwoordelijkheid nemen. Als vrijgevochten Amsterdammer vind ik dat wij zelf een actieve rol in moeten spelen, en dat klusje niet alleen maar moeten overlaten aan autoriteiten zoals de politie of de politiek, want dan is de anti-autoritaire revolte mislukt. Het echte gedachtegoed van de jaren zestig is dat mensen autonoom zouden kunnen zijn, maar dat houdt in dat je jezelf ook moet kunnen beheersen, want als je de heerschappij van buiten afwerpt, moet je het zelf doen.
Sociaal contract
Wat ik probeer te laten zien, vervolgt Rood, en wat de politie in de praktijk toont, is dat niet alle gezag slecht is en dat je een vorm van gezag kunt instellen, die ik ‘V-gezag’ heb genoemd, waar je vrijwillig voor kiest. Dit zou je vast kunnen leggen in een zogeheten sociaal contract. De Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau werkt in zijn boek Het sociaal contract uit waarom en hoe vrije individuen zich kunnen verenigen. Bij Rousseau houden individuen zelf alle macht en verantwoordelijkheid, maar maken gezamenlijke afspraken. Bestuur en overheid worden niet gezien als vreemde machten, maar als directe vertegenwoordigers van de bevolking, door burgers voorzien van een mandaat. De essentie van dit gezag is vrijwilligheid: het wordt ingesteld door een verzameling volwassen burgers, als noodzakelijke voorziening. We kunnen het heersende idee van anti-autoriteit vervangen door het idee dat sommige autoriteit ongewenst is en andere gewenst en nodig. Vrijwillig aanvaard gezag is de volgende stap die we moeten zetten om een te ver doorgeslagen anti-autoritaire wereld in het spoor te krijgen van vreedzaamheid en rechtvaardigheid. Een V-gezag moet niet alleen maar worden toegekend, het moet ook uitgeoefend worden. De overheid zal zich moreel moeten uitspreken als ze geconfronteerd wordt met het recht van de sterkste. Ze zal verbaal de maatregelen moeten ondersteunen en duidelijker grenzen aan moeten geven
Met zo’n sociaal contract word ik vast weggehoond, zegt Rood, want elke regel die je wilt invoeren kan op kritiek rekenen. Terwijl er tegelijkertijd een enorme roep om regels is, die veel strenger is dan wat ik ooit zou willen doen. Het gevaar is dat als je niet komt met zoiets als wat ik beschrijf, het weer de kant opgaat van het ouderwetse strenge gezag.
Door de speaker klinkt de centrale. Versterking gevraagd. Twee jongens in een gestolen auto zijn gesignaleerd bij het Vondelpark. De sirene gaat aan, auto in de hoogste versnelling. Soms is stevig optreden noodzakelijk. Rood: ‘Je moeten houden wat hier goed en bijzonder is en niet opnieuw het kind met het badwater weggooien. We hebben een zeker gezag nodig om zo vrij mogelijk te zijn. Maar zolang we alleen aan dat negatieve beeld imago van gezag vasthouden, valt er niets aan te doen.’