Home Stefan Hertmans: ‘Voor mijn grootvader is de oorlog nooit opgehouden’

Stefan Hertmans: ‘Voor mijn grootvader is de oorlog nooit opgehouden’

Door Jeroen Hopster op 11 augustus 2014

Cover van 09-2014
09-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

De grootvader van de Belgische denker en schrijver Stefan Hertmans vocht tijdens de Eerste Wereldoorlog aan het front. Hertmans verwerkte zijn memoires tot een indringende roman. ‘Het was een ervaring die nergens toe diende, die onmogelijk een zinnige Erlebnis kon worden.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Urbain Martien was 23 jaar toen op hij op 18 augustus 1914 voor het eerst getuige was van de vernietigende kracht van houwitsers, mitrailleurs en granaten. ‘Ze naderen! Ze naderen!’ leest zijn oorlogsverslag. ‘We grepen onze geweren, zagen hoe het in de verte brandbommen regende op de stad Tienen. Plots werden we letterlijk overspoeld door een menigte schreeuwende en jammerende mensen die “Red ons! Red ons!” riepen en in paniek onze controledienst omverliepen. Een in het zwart geklede verpleegster liep achter hen aan, roepend: “Couchez-vous! Couchez-vous!” Ze probeerde iedereen duidelijk te maken dat ze zich op de grond moesten werpen. Maar omdat de meeste mensen geen Frans verstonden, renden ze zonder omkijken door – hun dood tegemoet.’

Tegen het einde van zijn leven legde Martien zijn herinneringen vast, met groot gevoel voor detail. Het gevolg van een getraumatiseerd geheugen, vermoedt zijn kleinzoon en biograaf Stefan Hertmans. Zijn grootvader gaf hem de twee schriftjes met memoires. Ruim drie decennia lagen ze bij Hertmans in de kast; vervolgens verwerkte hij ze in de roman Oorlog en terpentijn, die de AKO-literatuurprijs van 2014 won.

Martien was tussen 1914 en 1918 gelegerd aan het westfront, onderbroken door drie periodes waarin hij herstelde van opgelopen schotwonden. Als een donkere schaduw bleef de oorlog over zijn verdere leven hangen. ‘De oorlog was een non-ervaring voor hem, iets wat hij geen zinnige plaats kon geven’, vertelt Hertmans. ‘Ook dat is een vorm van trauma geweest: dat het een ervaring was die eigenlijk nergens toe diende, die onmogelijk een zinnige Erlebnis kon worden. Tegelijk was die oorlog zijn hele identiteit: hij was het overleven van het onleefbare geworden.’

Uw grootvader behoorde tot een generatie die gedurende haar vormende jaren aan het front stond. Is het terecht te spreken van een ‘verloren generatie’?
‘Die term gebruikte E.M. Remarque al in 1928 in zijn boek Im Westen nichts Neues. Deze jongens vertrokken met grote naïviteit naar een oorlog die technologisch gezien voor hen nog ondenkbaar was. Wellicht hebben soldaten fysiek nooit vreselijker geleden dan in deze eerste grote oorlog; niemand was op die technische en tactische dimensies voorbereid. Eigenlijk breekt de betekenis van “moderniteit” tijdens de oorlog in alle hevigheid door in het bewustzijn.’

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de techniek de mens vooruit…
‘Daar lijkt het sterk op. Soms dacht ik tijdens het schrijven: het is alsof die arme Belgen in de waan verkeerden dat ze naar een herhaling van Waterloo trokken. Naar het slagveld met huifkarren, met het koper van de fanfare om de moed erin te houden. En avant mars! De Belgen beschikten over granaten van 21 centimeter; de Duitsers, met Dikke Berta, over granaten van ruim het dubbele. Bij de eerste zeppelin die ze Luik zagen bombarderen, deden ze het in hun broek van angst. De zware forten rond Luik waren nog van ongewapend beton; de Duitsers schoten ze aan flarden alsof het oude koek was. Aan geallieerde kant verschenen voor het eerst tanks; toen wisten de Duitsers niet hoe ze het hadden, met zulke monsters die op hen af kwamen. En dan was er het gebruik van gifgas en later mosterdgas. Massaal creperen als vliegen was iets nieuws, een dimensie waar men niet bij kon. Het collectief bewustzijn heeft dit alles maar langzaam verwerkt, de hele twintigste eeuw door. In feite gaat de hele existentiefilosofie over niets anders dan de schok van de naamloze dood.’

Naamloos en zinloos: oog in oog met de loop van machinale wapens had een mensenleven ineens geen enkele betekenis meer…
‘En die zinloosheid werd nog verder versterkt doordat de grenzen van de moraal verschoven. Duitsers beschuldigden de Belgische burgers er valselijk van op soldaten te schieten, waarop wraakacties volgden in dorpen en steden. Vanaf dat moment sprak men van een Totalkrieg en was geweld niet langer gereguleerd of ingeperkt. Belgische soldaten, die voor het grootste deel diepgelovig waren, werden brutaal geconfronteerd met een verschrikkelijk onrecht. Het gevolg was een geloofscrisis, depressie, ontwrichting. Door het bijkomende lijden van de burgers breidde dit bewustzijn zich uit tot de hele bevolking. In Vlaanderen komen lezers me telkens weer vertellen dat hun grootvader blokkeerde wanneer het over die oorlog ging. Ze konden de ervaring eigenlijk nooit een plaats geven in hun leven.’

De Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein koos er in 1914 vrijwillig voor om zich bij het Oostenrijkse leger te voegen, op zoek naar een ‘mystieke ervaring’ die zijn leven zou transformeren. Meevechten aan het front was voor Wittgenstein geen noodzaak; hij zocht naar een ervaring van het ‘echte leven’. Was dat een motief dat onder soldaten breder werd gedragen?
‘Ik vermoed dat de zoektocht naar een “mystieke ervaring” vooral een luxeproduct was van Duitse intellectuelen. De Franse soldaten vloekten dat ze niet wilden vechten. De Britten zagen het als een morele plicht, maar van mystiek was zelden sprake, behalve ver achter het front.’

Uw grootvader zou zich in de beleving van oorlog als het ‘echte leven’ niet hebben herkend?
‘Voor zover ik het kan reconstrueren, betekende de oorlog voor hem precies het tegenovergestelde van het “echte leven”. Het was een plooi in de tijd van het leven, een gruwelijke plooi vol absurde angst, dood, verschrikking, de negatie van het leven. Het echte leven liep hij mis toen zijn grote liefde in 1919 stierf aan de Spaanse griep. Daar heeft hij wellicht het meest onder geleden. Voor de rest verbeet hij het onzegbare van de oorlogservaring. Hij was een kunstenaar in hart en ziel, maar hij bleef de ouderwetse militaire eer trouw, zijn hele 90-jarige leven lang. Het echte leven, dat was zijn hang om een groot schilder te worden, zijn liefde voor muziek en schoonheid, zijn huwelijk met de timide zus van zijn grote liefde. De oorlog had hem geleerd dat de beschaving die hem dierbaar was een dun laagje illusie was. Hij was een veelvuldig gedecoreerde held, ja, maar wat koop je daarvoor in je latere leven?’

Maar een reality check was het wel. Gedurende die paar dagen in augustus 1914, zo lijkt het, veranderde hij ineens in een volwassen man…
‘Indien we volwassen worden interpreteren als onbegrensd in de gruwelput van de wereld kijken, dan werd hij daar volwassen. Maar wat betekent dat? Waren mensen dan tevoren niet volwassen? Of is het juist andersom, en is het voor ons haast onmogelijk om nog op ongeschonden wijze over volwassenheid te spreken? Alsof volwassen worden gelijkstaat aan onttovering. Misschien is dat een te gemakzuchtige lezing van het begrip. De “volwassen” mens die mijn grootvader door de oorlog werd, haakte juist elke dag naar een beetje schoonheid, een beetje betovering in de schilderkunst, om de traumatische herinnering door te komen. Oorlog is een ultieme ervaring voor het menselijk bestaan, zeer zeker, maar de radicaliteit ervan vertekent ook de normale existentiële voorwaarden. Alsof het overleven van gruwel de enige intense vorm van inwijding in het leven zou vormen. Daar ben ik niet van overtuigd.’
 
De generatie die de Grote Oorlog bewust heeft meegemaakt is praktisch uitgestorven. Blijft deze oorlog nog deel van de levende geschiedenis? Of behoort de Eerste Wereldoorlog langzamerhand tot hetzelfde soort geschiedenis als de Napoleontische oorlogen, die we slechts uit de boekjes kennen?
‘In België, Frankrijk en Engeland is de oorlog absoluut niet afgesloten; aan de Menenpoort in Ieper wordt elke avond nog “The Last Post” geblazen. Daar staan elke avond weer honderden mensen met de krop in de keel. Ik denk juist dat het uitsterven van de laatste getuigen het geheugen in gang zet – alsof we, zolang er getuigen zijn, er niet aan denken hun onze fundamentele vragen te stellen; ze zijn ons nog te nabij. Pas wanneer de laatste getuige weg is, weten we dat het te laat is.

Het is met de herinnering als met die beroemde uil van Hegel: ze vliegt pas uit in de schemer. Proust heeft daar prachtige bladzijden aan gewijd, hoe ons geheugen leeft van verlangen en gemis. Natuurlijk zullen we op een bepaald ogenblik ophouden met vragen, en dan wordt de oorlog bijgezet in een museaal geheugen. Maar het merkwaardigst is voor mij dat gewoon een jaartal – 2014 – zo veel heeft kunnen losmaken, een ware inhaalbeweging van het collectieve geheugen. Een berg ziet men ook niet wanneer men erbovenop zit. Je moet tientallen kilometers wegwandelen wil je hem echt zien. Zo is het ook met grote gebeurtenissen uit de geschiedenis: we hebben afstand nodig om ze te overzien.’
 
U bent in de schoenen van uw grootvader gaan staan door zijn oorlogsmemoires te hervertellen. Kunt u zich sterk met zijn karakter identificeren? Of heeft hij ook keuzes gemaakt waar u zich niet achter zou scharen?
‘Enerzijds ben ik veel opstandiger geweest en gehecht aan mijn onafhankelijkheid. Ik heb mijn geloof afgezworen, had in de jaren zeventig politiek revolutionaire sympathieën. Ik ben altijd kritisch en dwars geweest, iets wat hij ten zeerste afkeurde. Ik had eens in het leger moeten zijn! Ze hadden me wel mijn lesje geleerd bij Den Troep! En of ik mijn grote mond wilde houden over die rooien! Ik had eens in de loopgraven moeten zitten! Anderzijds is het merkwaardig hoezeer ik heb moeten leren inzien dat ik met hem verwant ben. Zijn morele verontwaardiging, zijn hang naar schoonheid, zijn liefde voor muziek… Als ik nu mijn verzamelde gedichten of romans doorblader, kom ik hem latent overal tegen. Wie jong is denkt zichzelf te kunnen maken: jonge mensen geloven heilig in autonomie. Bij het ouder worden merk je hoe heteronoom je bent, dat je alles wat je zo sterk van jezelf dacht te hebben van anderen hebt meegekregen. Ik ben uiteindelijk een kopiist van mijn grootvader, zoals hij Velazquez en Rembrandt imiteerde.’

Wat is de vraag over het leven van uw grootvader waar u geen antwoord op hebt gevonden?
‘Wat zag hij wanneer hij zijn ogen sloot en huilde bij Schuberts Rosamunde? Stervende vrienden? Uiteengespatte paarden? Het gezicht van zijn geliefde op haar sterfbed? Of hoorde hij de koekoek over het kapotgeschoten land in mei? Wanneer iemand die een oorlog heeft overleefd sterft, is het alsof een heel filmarchief afbrandt: ontelbare beelden gaan voor altijd verloren. Van die gedachte heb ik vele nachten wakker gelegen, met brandende spijt. Wanneer we als kinderen zeiden: “Vertel nog eens over de oorlog!”, hadden we hem moeten onderbreken en moeten vragen: “Wat durf je bijna niet vertellen?” Maar is dat een vraag die een kleinkind aan zijn grootvader stelt? Natuurlijk niet. Het is de vraag die je stelt als het voor alles te laat geworden is.’ 

Oorlog en terpentijn
Stefan Hertmans
(De Bezige Bij)
304 blz. / € 19,90