Wat het spel het meest indringend aan de oppervlakte brengt is dat vrijheid bestaat bij de gratie van regels en verboden. De uitgelatenheid barst los, zodra we een streep zetten of er een fluitsignaal klinkt. ‘De renbaan, het tenniscourt, de hinkelbaan, het schaakbord verschillen functioneel niet van de tempel of de tovercirkel.’ Johan Huizinga zette in Homo ludens (1938) de ongeschreven beginselen van het spel op papier en dicteerde daarmee ook de regels voor het denken over spelen. Hij waarschuwde voor de teloorgang van de vrijheid van het spel door de ‘graad van technische organisatie, materiële uitrusting en wetenschappelijke doordachtheid’ waarmee sport in zijn tijd al werd beoefend. Huizinga wilde het graag speels houden. Maar wie de vrijheid van het spel wil bewaken, is aangewezen op ernst.

Hoe gewoon is het menselijk gewoon? Coen Simon en Bianca Sistermans kijken eens goed in woord en beeld. Dit keer: spelen.