Iemand vroeg eens aan Nietzsche hoe hij het voor elkaar kreeg ongeveer elk jaar weer een boek met honderden aforismen te schrijven. Zijn antwoord was: door veel te wandelen. Als je een dag lang wandelt, zei hij, moet je toch minstens vijf gedachten kunnen krijgen. Vijf per dag is ruim dertig per week, laten we zeggen 1500 per jaar. Daarvan kun je twee derde weggooien om genoeg over te houden voor een boek. Dat wil zeggen: op voorwaarde dat je die gedachten wel opschrijft, uitschrijft, uitwerkt.
Over het belang van wandelen schrijf ik een volgende keer. Nu eerst over dat schrijven. Dat is namelijk niet alleen nodig omdat ongeschreven gedachten geen boek opleveren – het is zelfs nodig om die gedachten te laten ontstaan, of beter: om ze te laten bestaan, om te voorkomen dat ze ‘vluchtig’ blijven en even vlug verdwijnen als ze verschijnen.
Misschien dacht u, lezer, dat u niet tijdens elke wandeling een gedachte krijgt, laat staan vijf. De kans is groot dat u zich vergist. U krijgt ze wel, maar pakt ze niet. Zelfs als we slapen wemelt het van de gedachten in ons hoofd. We bouwen er onze dromen mee – die we vervolgens vergeten, zodat onze gedachten weer vervliegen. En overdag is het niet anders. Voelen, zien, horen, proeven, ruiken: onze zintuigen geven niet alleen stof tot denken, maar doen ons denken. Het is misschien wel het belangrijkste verschil tussen ons en andere levende wezens. Als een koe honger heeft, gaat ze grazen; als een mens honger heeft, denkt hij aan eten (en aan zijn overgewicht en zijn goede voornemens en hoe laat de gasten komen). Het uitstel tussen prikkel en respons schept de ruimte waar het denken begint.
Maar met het begin ben je er nog niet. Je moet dat alles laten weken, erop kauwen, het herkauwen, er vragen bij stellen en genoeg ervan vastleggen om het niet meteen weer te vergeten. Bij die verwerking speelt het schrijven een belangrijke rol. Het articuleert, bewaart en verbindt de stukjes die bij latere lectuur weer nieuwe gedachten oproepen. Nietzsche had doorgaans papier en potlood bij zich op zijn wandelingen. Van Kierkegaard wordt verteld dat hij soms terug naar huis rende om de vele gedachten die hij gekregen had op tijd te kunnen noteren. Gelukkig vergeten wij, gewone denkers, altijd nog genoeg om er niet gek van te worden.