Home Rooskleurige ethiek

Rooskleurige ethiek

Door Griet Vandermassen op 13 november 2012

02-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Artsen gaan in de regel zorgvuldig te werk bij eutha­nasie. De angst voor een 'dijkbreuk' in de ster­venshulp is onge­grond. Katholiek Jean-Pierre Wils zet, los van Rome, zijn eigen koers uit door de ethiek.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dat Nederland als eerste land ter wereld een euthana­siewetgeving bezit en België wellicht snel zal volgen, bete­kent niet dat alle reflectie over het onderwerp nu kan worden  opgeborgen. Sterven, en bij uitbreiding actieve levensbeëindi­ging, is en blijft immers een problematisch en pijnlijk gege­ven. In Euthanasie; naar een ethiek van het sterven zoekt Jean-Pierre Wils, hoogleraar theologische ethiek in Nijmegen, voorzichtig naar een antwoord op de vraag wat het betekent waardig afscheid van het leven te nemen. Daartoe gaat hij te rade bij zowel de literatuur, de filosofie, de geschiedenis als de hedendaagse medische praktijk. Die interdisciplinaire aanpak resulteert in een rijk gestoffeerd maar ietwat struc­tuurloos werk met vele losse eindjes. Wils' meanderende ge­dachtegangen en zijn literaire, abstracte schrijfstijl maken het niet altijd even makkelijk zijn precieze bedoelingen te snappen en werken nogal eens op de zenuwen. Het boek is even­wel niet bedoeld als betoog, maar als een omzichtig belichten van de dood en de stervenshulp vanuit verschillende perspec­tieven. Daarbij maakt de auteur zijn eigen standpunt, de zeer strikte voorwaarden waaronder euthanasie volgens hem moet kunnen, pas op de laatste bladzijden kenbaar.

Doordat het boek al in 1999 in het Duits verscheen gaat het aan de nieuwe Nederlandse euthanasiewetgeving, die wellicht liberaler uit­valt dan Wils zou willen, vooraf. Dat doet echter niets af aan de relevantie ervan, want Euthanasie bevat waar­devolle infor­matie over lijden, sterven en dood. Zo leren we dat er al in de Oudheid juridische regelingen bestonden die, hoewel terug­houdend, hulp bij zelfdoding legitimeerden. Een positieve waardering van het lijden was toen vrijwel onbekend. In het beste geval beschouwde men het verdragen van pijn als teken van karaktervastheid en geenszins, zoals in het latere chris­tendom, als ultieme loutering of als reiniging van zon­den. De late Oudheid kende, vooral onder invloed van het epicurisme en de Stoa, intimiteit met het lichaam. Lichamelij­ke vervolmaking was een stap naar zedelijke vervolmaking.

Het christendom bracht in dat alles verandering. Het inspi­reerde zijn ethiek wel vooral op de Stoa, maar ging daarbij selectief te werk. De eerste kerkvaders wezen zelfdoding ten stelligste af, met als argument het beschikkingsrecht van de schepper over zijn schepping. Het christendom cultiveerde een pessimis­tische kijk op het lichaam en een diepe kloof tussen lichaam en geest. Pijn werd een toegangspoort naar God. Pas vanaf de Renaissance dook terug medeleven met de lijdende medemens op. De Verlichting stelde de zelfbeschikking van de stervende eindelijk opnieuw ter discussie, waarbij de compe­tentie van het individu om zelf te oordelen en zelf te be­schikken cen­traal kwam te staan.

Wils laat zich kritisch uit over de rigide houding van de katholieke kerk tegenover euthanasie, zelfdoding en abortus. Zelf katholiek, toont de zeer belezen auteur met dit boek aan dat geloof en openheid van geest elkaar geenszins uitsluiten. Religie, meer bepaald de verhouding tussen religie en ethiek, vormt een belangrijk thema. Wils toont aan dat scheppingstheo­logische argumenten niet noodzakelijk tot een uiterst restric­tieve ethische opstelling leiden. Bij de christelijke opvat­ting van de onschendbaarheid van het leven is er, net als bij de algemenere categorie van de 'menselijke waardigheid', sprake van een evaluerende basishouding en niet van een norm voor het handelen, schrijft hij. Hiermee doet hij een verfris­sende wind door het katholieke huis waaien, want daar is deze interpretatie vooralsnog geen bon ton en zal ze dat waar­schijnlijk ook niet snel worden.
Evenzeer verfrissend is het om in een wijsgerig werk een verdediging van de literatuur als mogelijke weg naar een nieuwe ervaringswereld aan te treffen. In de esthetische voorstelling confronteren wij onze eigen ervaringen met de geconcentreerde ervaringen van fictieve personages en ontdek­ken zo nieuwe praktische antwoorden, stelt Wils. De cognitieve en de emotionele aspecten van een probleem worden gelijktijdig overgedragen, wat ons moreel bewustzijn scherpt.

De auteur schetst het euthanasiedebat in Nederland en België en gaat aan de hand van empirische gegevens de concrete prak­tijk na. Hoewel feitelijke gegevens geen onvervalste ethische argumenten vormen, moet men ze als ondersteunende argumenten in het ethische debat gebruiken, meent hij. Een ethiek die de empirie negeert, loopt immers het gevaar in­houdsloze eisen op te stellen. De praktijk geeft trouwens aan dat artsen in de regel zorgvuldig te werk gaan en dat de angst voor een 'dijk­breuk' in de stervenshulp wellicht ongegrond is. De liberale abortuswetgeving heeft evenmin een lawine van abortussen doen ontstaan.
 
Zoals Wils in Euthanasie heen en weer zwerft tussen nuchtere vaststellingen en zweverige bespiegelingen, doet hij dat ook in Leven met ethiek, een verzameling essays over fundamentele en toegepaste ethiek. De titel verwijst naar de hedendaagse situatie in de ethische theorievorming, die sinds de jaren zeventig een exponentiële ontwikkeling doormaakt. Oorzaken daarvan zijn onder meer het groeiende bewustzijn van een dreigende ecologische crisis, het teloorgaan van de grote ideologieën en het ontstaan van nieuwe medische technologieën. Waar men aanvankelijk nog in een morele consensus geloofde, bleek die hoop al snel onhoudbaar. Het nadenken zélf vermenig­vuldigt immers de waarheid onophoudelijk.

Het daaruit resulterende huidige pluralisme in de ethiek maakt het de ethicus niet gemakkelijker. Wils confronteert de lezer met de werkwijze van de hedendaagse ethicus via de behandeling van uiteenlopende thema's. Daarbij spreidt hij een vreemdsoor­tige incoherentie tentoon. Nu eens toont hij zich een goed observator van de ambivalentie en complexiteit van morele vraagstukken, dan weer geeft hij zich over aan ongefundeerd cultuurpessimistische analyses. Op een tegelijk welwil­lende en van verlies doordrongen manier, schetst hij aan de hand van het gedachte­goed van Gianni Vattimo en Luc Ferry het ge­frag­men­teerde bewustzijn van de postmoderniteit en de nieuwe, pluri­forme duiding van religiositeit daarin. Op dezelfde open wijze onderzoekt hij de vraag naar het ethische profiel van de moderniteit en verzet zich tegen eenzijdige cultuurdiagno­ses, daarbij puttend uit werk van Max Weber en Zygmunt Bauman. Zeker, de twintigste eeuw was bloederig, geeft hij toe. Maar daar tegenover staan onder andere mensenrechten, vooruitgang in de rechtspraak en een toenemend pluralisme wat persoonlijke levenskeuzen betreft. Ook in zijn analyse van traditie en globalisering heeft hij oog voor beide kanten van de medaille. Globalisering leidt tot zelfrelativering. Iedereen bezit ondertussen tenminste een impliciet weten van de standpuntge­bondenheid en eindigheid van het eigen weten, schrijft hij. Hiervoor betalen wij echter de hoge prijs van de ontheemding, de existentiële thuisloosheid. Wils verwerpt de interpretatie van globalisering als 'McDonaldisering'. Hij neemt daarentegen een proces vol paradoxale ontwikkelingen waar. Precies in de spiegel van globale relaties ontstaat een herwaardering van het eigene, meent hij. Wie leeft in verschillen, is gedwongen tot genuanceerde waardeoordelen.

Deze bijna rooskleurige bespiegelingen staan in schril con­trast met Wils' enge analyses van de hedendaagse seksuali­teitsbeleving en van de inkrimping van tijd en ruimte. Veel meer dan consumptie en oppervlakkigheid kan hij hier niet in ontwaren. De hoofdstukken over toegepaste ethiek, meer bepaald over gendiagnose en -therapie, dierenrechten en stamceltrans­plantatie uit navelstrengbloed, laten dan weer veel ruimte voor interpretatie.

De vraag naar de verhouding tussen ethiek en religie is ook in dit boek steeds op de achtergrond aanwezig. Voor niet-reli­gieuze lezers bevatten beide werken wellicht een overdosis God, maar anderzijds is dit een goede gelegenheid om kennis te maken met hedendaagse vormen van geloof. Al was het maar om de standpuntgebondenheid en eindigheid van het eigen weten expli­cieter te maken.
 
Euthanasie; naar een ethiek van het sterven, door Jean-Pierre Wils, vert. R.S.F. Kruis, uitg. Damon, Leende 2000, 319 blz., ¦ 39,90/ BEF.798.
Leven met ethiek, door Jean-Pierre Wils, uitg. Damon, Leende 2000, 296 blz.