In het regeerakkoord is afgesproken dat er geen onderzoek komt naar de Nederlandse steun aan de oorlog in Irak. Toch eisen politici én burgers openheid. ‘Waarheidsvinding’, noemt SP-Kamerlid Harry van Bommel dat. Wat is de relatie tussen politiek en waarheid? Twee paradigma’s: de retorica van Machiavelli en de universele rechtvaardigheid van Alain Badiou.
Hoewel de Partij van de Arbeid (PvdA) in haar oppositiejaren meerdere malen aandrong op een parlementaire enquête naar de motieven van de Nederlandse steun aan de ‘coalition of the willing’, is het huidige regeerakkoord daar opvallend zwijgzaam over. Volgens de nieuwe PvdA-fractievoorzitter Jacques Tichelaar ‘een zwaar verlies’, maar noodzakelijk voor deelname aan de regering. Burgerbewegingen als Openheid over Irak nemen hier – gesteund door diverse politieke partijen – geen genoegen mee en willen dat de waarheid boven tafel komt.
‘Je moet je realiseren dat je met de waarheid in de politiek niet zo ver komt’, reageert de Groningse geschiedsfilosoof Frank Ankersmit. ‘Als je het begrip waarheid in de strikte zin hanteert is het een eigenschap van uitspraken over de werkelijkheid. Deze kunnen waar of onwaar zijn. Veel van wat door politici wordt gezegd, valt echter buiten deze categorie. De feiten worden in de politiek vaak geïnterpreteerd op basis van de groep die een politicus vertegenwoordigd en daaruit volgende morele afwegingen.’ Volgens Ankersmit ligt hier een overeenkomst met de geschiedenis als wetenschap: ‘Een geschiedenis-interpretatie is meestal gebaseerd op goed gedocumenteerde feiten, maar het blijft een voorstel om op een bepaalde manier naar de werkelijkheid te kijken. Dit is in wezen een metafoor: enerzijds beschrijvend – bijvoorbeeld ‘Jan is een varken’, omdat hij onfatsoenlijk eet en winden laat – maar er is ook sprake van een normatief element, het idee dat Jan eigenlijk zijn gedrag zou moeten veranderen. Politiek gezien is een metafoor de missing link tussen het “is” en het “ought”, tussen de feitelijke waarheid en wat volgens de politicus de meest wenselijke lijn zou zijn.’
De complexe verhouding tussen politiek en waarheid is een thema dat politieke denkers al eeuwen bezighoudt. De 16e-eeuwse werken Il Principe (De Vorst) en Discorsi (Verhandelingen) van Niccolò Machiavelli zijn daarvan een goed voorbeeld. Ankersmit: ‘Bij Machiavelli gaat het over heersers die met elkaar in conflict zijn: buitenlandse politiek dus. In zulke situaties is het vaak beter om niet de gehele waarheid te vertellen. Het is wat dat betreft niet toevallig dat vrijwel gelijktijdig het werk Il libro del Cortegiano (Het boek van de Hoveling) van Baldassare Castiglione verscheen. Waar Machiavelli er in de politiek op wijst dat volledige openheid niet gewenst is, verwacht Castiglione van de welopgevoede hoveling dat hij op zijn woorden let en niet zomaar alles zegt wat hij denkt. Machiavelli en Castiglione zaten in de hoek van het “Renaissance-humanisme”: mensen die zich zowel bezig hielden met het besturen van een staat als met het bestuderen van de klassieke erfenissen. Zij waren ervan overtuigd dat het gesproken, politieke woord vooral een kwestie is van retorica. Dat het woord een scheppende functie kan hebben in de politieke werkelijkheid: via metaforen kun je anderen ervan overtuigen dat een bepaalde politiek het beste is en kan er – door het verschuiven van de machtsverhoudingen – een andere politieke koers ingeslagen worden.’
Door het besef dat met de waarheid voorzichtig omgegaan moet worden, zijn wij nette en beschaafde mensen geworden, stelt Ankersmit. ‘Veel ellende in de geschiedenis van de wereld is voortgekomen uit “waarheidszoekerij”, uit grote speculatieve systemen als het nazisme en communisme. Als de waarheid op dat niveau haar intrede doet in de politiek, is het uitkijken geblazen. Daarom is die nominalistische, retorische traditie de vrijheid van de burger veel meer gediend dan “de waarheid”. Wij hebben de regels van de parlementaire democratie nodig: temidden van alle rituelen en debatten rijst – in het spreken – langzamerhand het politieke probleem op. De humanistische traditie zou ons weer moeten leren dat politieke retorica van belang is om het politieke probleem zijn contouren te geven. Over het algemeen moet je in de politiek niet naar de waarheid zoeken, maar aan de oppervlakte blijven. Zoals Karl Marx het verwoordde: een handwerker die een blok hout bewerkt, hoeft dat hout niet te analyseren op zijn soortelijk gewicht en chemische samenstelling. Daar heeft hij niets aan, de waarheid die voor hem van belang is, is hoe het materiaal op zijn handen en gereedschap reageert. Zo is het in de politiek ook. De politicus moet zijn “waarheden” vinden aan de oppervlakte: in de interactie met het publiek en nergens anders.’
Postpolitiek
Een geheel andere manier om te spreken over waarheid en politiek treffen we aan bij de hedendaagse Franse filosoof Alain Badiou, een momenteel veelgelezen auteur die een veel radicalere en universele opvatting hanteert. De manier waarop de parlementaire enquête over Irak tot inzet is gemaakt van onderhandelingen bij de totstandkoming van het regeerakkoord, zou door zijn bril kunnen worden beschouwd als ‘postpolitiek’. Hierbij maken ideologische motieven als universele rechtvaardigheid plaats voor een ‘politiek van het contract’: een strategisch-zakelijke onderhandeling waarbij het compromis centraal staat. Waar politiek in de traditie van Machiavelli juist terughoudend moet zijn als het aankomt op exclusieve waarheidsclaims, en daarentegen retorica, strategie en het compromis belangrijke voorwaarden zijn om het politieke spel mogelijk te maken, stelt Badiou dat door zakelijke compromissen de politiek ten einde kan komen. Jurist en filosoof Marc Schuilenburg, die bijdroeg aan Het uur van de waarheid, gebundelde teksten over Badiou, legt uit: ‘Een postpolitiek wordt niet langer gefundeerd door het grotere verhaal, maar wisselt principiële standpunten in voor pragmatische oplossingen. Het is een politiek van managers.’
Kenmerkend voor de politieke ideeën van Badiou is dat hij uitgaat van ‘de subjectieve wet van de democratie’, stelt Schuilenburg. ‘Daarmee bedoelt hij dat iedere politieke partij – hoe radicaal haar standpunten ook zijn – zich altijd schikt naar de regels van het democratische spel en zich houdt aan de uitgangspunten van de parlementaire democratie. Een duidelijk voorbeeld hiervan was de Lijst Pim Fortuyn (LPF). In haar oorsprong ging zij volkomen in tegen de gebruiken van de gevestigde orde, maar toen ze eenmaal in de Tweede Kamer zat, ging de partij geheel in diezelfde gebruiken op. Je ziet het ook terug in de antiglobalismebeweging. Uiteindelijk voegt men zich aan de tafel van het grootkapitaal en treedt men in gesprek met personen met ideeën die ze eigenlijk willen bestrijden. Badiou wil laten zien dat onze democratie altijd op deze manier werkt. Je kunt je nooit onttrekken aan haar interne wetten, je moet altijd de spelregels volgen.’
Een goed voorbeeld van Badiou’s subjectieve wet van de democratie is volgens Schuilenburg het huidige regeerakkoord: ‘In het regeerakkoord vindt eigenlijk een uit-onderhandeling plaats van de democratische rechtsstaat. Over een belangrijke kwestie als de parlementaire enquête wordt gewoon onderhandeld. Daarom is er geen sprake van een regeerakkoord, maar van een “regeercontract”: de democratie wordt als het ware voor vier jaar stilgezet. De opvallende draai die de PvdA gemaakt heeft in haar standpunt ten opzichte van de parlementaire enquête past precies in dit plaatje.’
Als onze parlementaire democratie verworden is tot een postpolitiek, hoe moet een democratie er volgens Badiou dan uitzien? ‘Badiou stelt altijd maar één vraag, volgens hem dé centrale vraag van een democratie: “Op welke manier worden mensen geteld?” Deze vraag vertrekt vanuit zijn mathematische opvatting van de werkelijkheid en komt erop neer dat ieder mens als één geteld moet worden, en dus gelijk is aan elk ander mens. Als we dan kijken naar de situatie in Irak blijkt – op grond van Badiou’s gelijkheidsbeginsel – al snel dat mensen niet gelijk geteld worden. De bijna drieduizend doden in New York lijken zwaarder te tellen dan het aantal doden als gevolg van de oorlog in Irak (de schattingen hierover lopen overigens uiteen van dertigduizend tot ruim een half miljoen, red.). Dit betekent volgens Badiou dat de westerse democratie vertrekt vanuit een bevoorrechte groep, die niets anders is dan het vleesgeworden Amerikaans imperialisme. In onze westerse interpretatie van een parlementaire democratie – de postpolitiek – worden mensen ongelijk geteld.’
Het is volgens Badiou dan ook zaak over te stappen naar een andere politiek, legt Schuilenburg uit. ‘Neem Badiou’s persoonlijke leven: hij stemt niet en neemt geen deel aan dé – parlementaire – politiek. Naar eigen zeggen bedrijft hij niet dé politiek, maar een politiek. De politiek waar Badiou op doelt gaat uit van een specifieke situatie, een lokale ontbinding van het gemeengoed, en niet vanuit een bevoorrechte groep, of vanuit een bepaalde cultuur of huidskleur. Dit gelijkheidsbeginsel is voor Badiou dé notie van democratie: iedereen telt als één. Hij bracht dit in Frankrijk bijvoorbeeld in de praktijk door op te komen voor gelijke rechten van de sans-papiers, de illegalen zonder papieren. Onder de leus “Iedereen die van hier is, is van hier” voerde zijn Organisation Politique actie om de aanwezigheid van deze mensen voor een groot publiek zichtbaar te maken en hun legalisatie mogelijk te maken.’
Tijd om de balans op te maken. Is een parlementaire enquête naar de Nederlandse militaire steun aan de oorlog in Irak – in het licht van het voorgaande – wenselijk, of juist niet? Schuilenburg: ‘Badiou zou – ondanks dat hij het beste met iedereen voor heeft – nooit voor een parlementaire enquête zijn. Zo’n onderzoek is immers niets anders dan een vorm van postpolitiek, onderhevig aan de subjectieve wet van de democratie. Kijk naar de hoeveelheid enquêtes die in Nederland de laatste jaren aan de orde zijn geweest en naar de consequenties die daaraan verbonden zijn: de hoeveelheid enquêtes is tot een hoogtepunt gestegen, terwijl de politieke consequenties evenredig zijn afgenomen. Het is verworden tot een lapmiddel om de parlementaire democratie voort te laten bestaan.’
Voor Ankersmit is het juist wel zaak dat een dergelijk onderzoek wordt ingesteld, met name om de ‘contouren van het probleem’ duidelijk te krijgen: ‘Het zou juist een goede zaak zijn openheid te geven over de situatie op het moment dat wij besloten hebben Amerika te steunen. Niet alleen vanwege Irak, maar vooral om meer bewustwording te kweken over het gegeven dat wij bondgenoot zijn van een bedenkelijke wereldmacht als de Verenigde Staten van George Bush. Ik zou graag weten waarom wij dat nog steeds doen en of wij daar wel mee door moeten gaan. Om daar over te kunnen spreken is het noodzakelijk dat die doofpot open wordt gemaakt. De doofpot is immers het radicale andere uiterste van het vrije woord. Je moet over een onderwerp als dit kunnen spreken, anders wordt het probleem niet scherp zichtbaar en krijgt de retorica geen kans.’
In het Nederlandse taalgebied verschenen onlangs twee boeken die verdieping geven aan beide paradigma’s. Een nieuwe vertaling van Machiavelli’s klassieker Il Principe verscheen bij uitgeverij Ambo, inclusief inleiding, verhelderende noten bij de tekst, briefwisselingen en kleine geschriften (512 blz., € 35,95). Over Alain Badiou verscheen de artikelenbundel Het uur van de waarheid, onder redactie van Richard de Brabander (uitg. Ten Have, 150 blz., € 16,90)