Home Patrick van IJzendoorn: ‘Intellectuelen worden in Engeland gewantrouwd’

Patrick van IJzendoorn: ‘Intellectuelen worden in Engeland gewantrouwd’

Door Marco Kamphuis op 22 april 2008

04-2008 Filosofie magazine Lees het magazine

Patrick van IJzendoorn schreef een boek over het publieke debat in het Verenigd Koninkrijk. ‘De vossenjacht is het symbolisch strijdpunt geworden.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Intellectuelen worden in Engeland gewantrouwd.’ Patrick van IJzendoorn, journalist te Londen, schreef Londen denkt, waarin hij verslag doet van het publieke debat zoals dat zich de afgelopen tien jaar in het Verenigd Koninkrijk heeft afgespeeld. Hij schetst het beeld van een bevolking die intellectuelen ziet als vijanden van de burgerlijke normaliteit en de gevestigde orde. ‘Dat komt voor een groot deel door George Orwell en T.S. Eliot, die zich in hun tijd uitermate negatief uitlieten over intellectuelen die een linkse ideologie aanhingen. Hun stem klinkt nog steeds door. De ironie wil dat ze beiden de personificatie van de intellectueel waren.’ Overigens heeft Trinity College in Cambridge, niettegenstaande het anti-intellectualistische klimaat, meer Nobelprijswinnaars voortgebracht dan heel Frankrijk. Van IJzendoorn: ‘Die prestatie lijkt wel een staatsgeheim.’

Of er nog veel Nobelprijswinnaars zullen volgen is de vraag, want volgens socioloog Frank Furedi wordt de intellectuele standaard voortdurend verlaagd. Hij beweert dat de samenleving zich in de richting van een infantiel paradijs beweegt. Van IJzendoorn: ‘Furedi heeft te maken met studenten die geen boek, maar alleen de samenvatting van een boek willen lezen. Volgens hem heerst er op de universiteiten een soort olympische gedachte: meedoen is belangrijker dan er iets van opsteken. Docenten geven geen lage cijfers uit angst dat studenten gekwetst of depressief raken. De conservatieve filosoof Roger Scruton onderschrijft Furedi’s analyse, maar er is ook kritiek. De progressieve columnist David Aaronovitz ziet het als democratisering van het onderwijs wanneer de nadruk niet ligt op het niveau ervan, maar op de toegankelijkheid. Volgens hem willen Furedi en Scruton terug naar de elitaire wereld van Brideshead Revisited.’

In het verleden heeft Groot-Brittannië veel betekend voor de filosofie en de wetenschap. Gezien de praktisch gerichte volksaard, de algemene afkeer van metafysische gedachtespinsels, is het niet verwonderlijk dat het koninkrijk empiristen als John Locke en David Hume heeft voortgebracht. Het ondogmatisch denken van de Britten schiep wat Van IJzendoorn ‘een filosofisch zeeklimaat’ noemt, dat van oudsher een toevluchtsoord is voor recalcitrante denkers uit het buitenland – zoals Voltaire, die de Engelse Verlichting naar Frankrijk transporteerde. De Verlichtingsfilosofen worden aangehaald in het recente debat over religie. Terwijl in Nederland vooral de islam het moet ontgelden, richt de kritiek overzee zich op georganiseerde religie in het algemeen. ‘De boeken van seculiere denkers als Christopher Hitchens, A.C. Grayling en natuurlijk Oxford-bioloog Richard Dawkins worden zeer goed verkocht. De auteurs beweren dat God niet bestaat, en geven hem vervolgens de schuld van alle ellende. Hun radicaal beleden rationalisme doet hun critici denken aan geloofsfanatisme. Filosoof John Gray schrijft dat ze met godsdienst omgaan zoals victorianen met seks. Volgens Gray heeft Dawkins de finesses van de Verlichting niet goed begrepen, en hij houdt hem de sceptische houding van Hume voor, die niet alleen aan God twijfelde, maar ook aan de objectiviteit van de wetenschap. Zowel Hume als Voltaire – aan wie de atheïsten zich graag spiegelen – bekeek religie met een pragmatische blik: het geloof kan menselijk gedrag op een wenselijke manier reguleren. De atheïsten in dit debat zien echter dat religiositeit niets dan vijandigheid tussen groepen mensen oplevert.’

Conservatieven
In de Engelse wijsbegeerte zijn, naast de empiristen, vooral de taalfilosofen en politiek filosofen invloedrijk geweest. De taalfilosofie komt in Londen denkt niet aan de orde, omdat ze geen rol speelt in het publieke debat; de filosofen van de staatsinrichting, als inspirators van de twee grote politieke stromingen, echter wel. Van IJzendoorn: ‘De aartsvader van de conservatieven is uiteraard Edmund Burke. Hij bepleitte een beperkte rol voor de overheid en een grote rol voor kleinere gemeenschappen – wat je in Nederland het maatschappelijk middenveld zou noemen: verenigingen, clubs en kerken. Zijn filosofie past bij het platteland, waar mensen het onderling wel regelen; en als ze er samen niet uit komen, is er de rechter – op de common law gebaseerd – om de zaken te schikken. Burke was niet tegen veranderingen, maar die moesten plaatsvinden op basis van redelijkheid en ervaring; hij schreef erg kritisch over de Franse Revolutie.’

‘Daartegenover staat Jeremy Bentham, die streefde naar zo veel mogelijk geluk voor zo veel mogelijk mensen. Zijn utiliteitsdenken komt met name de laatste jaren duidelijk tot uitdrukking in de plannen van de sociaal-liberale regering. New Labour gelooft in de maakbaarheid van de samenleving, en dit gaat gepaard met talloze richtlijnen en geboden. De huidige lichting bestuurders bemoeit zich intensief met het individu, vooral op het terrein van gezondheid en veiligheid. Zo is er een einde gemaakt aan het uitdelen van de opvoedende tik en aan het roken in pubs.’

Terwijl conservatieven en sociaal-liberalen in hun economische opvattingen naar het midden zijn opgeschoven, botsen ze nu vooral in het debat over staatsbemoeienis tegenover individuele vrijheden. De vossenjacht is het symbolische strijdpunt geworden. ‘New Labour, dat stedelijk georiënteerd is, was vastbesloten deze jacht te verbieden, waarmee een einde zou komen aan een traditie die zo oud is als Engeland zelf. Volgens veel conservatieven kwam dat verbod eerder voort uit moralisme dan uit de wens dierenleed te bestrijden; bovendien zagen ze hierin een zoveelste uiting van minachting voor het platteland, waar niet alleen de upper class, maar ook de arbeidersklasse aan de vossenjacht deelneemt. Roger Scruton – de Plato van de vossenjacht – beschreef deze plattelandssport als een ceremonie van de ridderlijkheid, al is de vos daar dan het slachtoffer van. In dit conflict, dat door New Labour gewonnen is, komen veel tegenstellingen samen die aan de hedendaagse polemieken ten grondslag liggen: het verschil tussen traditie en vooruitgang, platteland en stad, individuele vrijheden en overheidsbemoeienis.’