Heraclitus hecht weinig waarde aan de opvatting dat de wereld een eenduidige onveranderlijke werkelijkheid is. Volgens hem moeten we de wereld begrijpen als een voortdurende botsing van tegengestelde krachten. De eenheid van de werkelijkheid bestaat in dit principe van oppositie, deze oorspronkelijke dialectiek. Vuur is daarom een geschikte grondelement van de werkelijkheid, meent de natuurfilosoof. Het is een vernietigende kracht en is onophoudelijk in beweging. De hele wereld is niets anders dan deze allesomvattende strijd, die het best als oorlog begrepen kan worden. Botsingen van tegengestelde krachten, die strijden om overheersing en elkaar kunnen vernietigen, met een steeds veranderende werkelijkheid tot gevolg.
Zonder oorlog – of in minder gewelddadige termen ‘strijd’ – geen nieuwheid kunnen ontstaan. Alles zou slechts een reproductie van hetzelfde zijn of, wat misschien nog dystopischer is, tot stilstand komen. Uit de botsing van ideeën komen nieuwe ideeën voort en dat is in de natuur niet anders. Meer dan 2000 jaar later stelt Nietzsche deze strijd in zijn denken opnieuw centraal.
In Nietzsches denken wordt het begrip ‘oorlog’ in feite gaandeweg belangrijker, maar niet langer als instrument dat nodig kan zijn ter bescherming of versterking van de cultuur – oorlog wordt zelf het wezen van cultuur in al haar aspecten. De esthetica wordt fundamenteel bepaald door de strijd; waar Apollo en Dionysos elkaar strijdend in evenwicht hielden ontstond de grote tragische cultuur van de Grieken. De ethiek wordt door Nietzsche nieuw leven ingeblazen door de strijd tussen de morele tegenstellingen ‘goed en kwaad’ en ‘goed en slecht’ te doen herleven. In zijn ethiek staat niet de eenduidige mens centraal, maar juist degene die een maximale innerlijke strijd weet uit te houden, iets wat slechts voor enkelen is weggelegd. Nietzsches epistemologie kan omschreven worden als een perspectivisme, waarin het erom gaat zo veel mogelijk verschillende perspectieven in te nemen, zonder ze te willen verzoenen.
Ook in de kennisleer (epistemologie) of wetenschap is er dus een oorlog gaande tussen perspectieven. Maar niet alleen in de esthetica, de ethiek of de kennisleer heerst een voortdurende oorlog, ook in de natuur. Nietzsche vat dit principe, naar Schopenhauer, op als is een meedogenloze wil tot macht.
Dit strijd-concept wordt door Nietzsche ontologisch onderbouwd in zijn ‘theorie’ van de Wille zur Macht, die stelt dat levende werkelijkheid slechts bestaat in de mate dat er veelheid en strijd is. Zoals een tekst maar bestaat zolang er om de betekenis van die tekst gestreden wordt, zo geldt dat uiteindelijk voor elke werkelijkheid. ‘De normale toestand is de oorlog: we sluiten alleen tijdelijk vrede.’ Het is Nietzsches versie van de bekende gedachte van Heraclitus: polemos pater pantoon.
Zoals bij Heraclitus het onderliggende metafysische principe de dialectiek van de tegenstellingen is, zo is dat bij Nietzsche de wil tot macht. Deze strijd is voor Nietzsche eveneens de maat van gezondheid. Zolang een mens of samenleving erin slaagt tegenstrijdige opvattingen en mogelijkheden te incarneren, is deze gezond. Zodra dat niet meer kan, treedt een ziekelijke en dodelijke verstarring op. De kunst van het leven is om zoveel strijd te incorporeren dat je net niet van waanzin uit elkaar valt.
Wanneer de Frans-Duitse oorlog in 1870 uitbreekt – Nietzsche is dan net hoogleraar te Bazel – is de wijsgeer dan ook aanvankelijk enthousiast. Na een korte periode bij de ziekenverpleging aan het front taant dit enthousiasme snel.
Na een training van ruim een week reist hij naar het oorlogsterrein in de Elzas. Hij verwacht ‘het zegevierende leger tot in Parijs te volgen’ (Brief 20-8-70), maar slechts een ruime week later loopt hij zelf difterie op en keert ziek naar huis terug. Na genezen te zijn, neemt hij zijn gewone taken weer op en keert zich af van de oorlog, omdat die, wat hij politiek en militair ook moge opleveren, schade toebrengt aan het enige domein dat er wat Nietzsche betreft echt toe doet: de cultuur. ‘Ik beschouw het huidige Pruisen als een voor de cultuur uiterst gevaarlijke macht. (…) Wij moeten, hoe moeilijk het ook is, filosoof genoeg zijn om verstandig te blijven te midden van de algemene roes.’ (Brief 7-11-70). En aan zijn moeder: ‘Mijn sympathie voor de huidige Duitse veroveringsoorlog wordt steeds kleiner. De toekomst van onze Duitse cultuur lijkt me meer dan ooit bedreigd.’ (Brief 12-12- 70). De oorlog verdwijnt niet uit Nietzsches denken, maar wordt van een politieke tot een culturele grootheid. En de politieke en militaire oorlog wordt van instrument om de cultuur te beschermen tot een belangrijke bedreiging van de cultuur.
Oorlog is niet alleen bij Nietzsche en Heraclitus een kernbegrip, ook bij andere filosofen speelt oorlog een belangrijke rol. Wittgenstein schreef zijn beroemde Tractatus Logico-Philosophicus aan het front tijdens de Eerste Wereldoorlog, Bertrand Russell was zijn leven lang activistisch in zijn pacifisme.