Home Ons sluimerende onbehagen

Ons sluimerende onbehagen

Door Martijn Meijer op 05 december 2005

10-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

'De fascist geniet wanneer het bestaan van de onderdaan zich samentrekt tot een kadaverachtige vreugde.' Frank Vande Veire daalt af in de krochten van onze wereld.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Geen lekkerder stront dan die van een ter dood veroordeelde vrouw.’ Zo’n hoofdstuktitel verraadt dat de auteur de duistere regionen van het denken niet uit de weg gaat. En dat mag ook wel, wanneer je Nietzsche, Gombrowicz, Kafka en Dostojevski als leidsmannen kiest, zoals Frank Vande Veire doet in Neem en eet, dit is je lichaam, zijn boek over ‘fascinatie en intimidatie in de hedendaagse cultuur’. Vande Veire, docent aan de Academie voor Beeldende Kunst te Gent, was in zijn vorige boek Als in een donkere spiegel vooral dienstbaar aan de filosofen die hij besprak. In Neem en eet, dit is je lichaam neemt hij met zijn interpretaties een groter risico, hoewel hij zelf, zoals hij toegeeft, toch enigszins buiten schot blijft: hij hanteert met name Pasolini als zijn buikspreekpop.

In het eerste deel van het boek wil de erudiete auteur aan de hand van Salò, de film van Pasolini uit 1975, onze ‘hedendaagse conditie verhelderen’, in het bijzonder ‘ons sluimerende onbehagen’. In deze controversiële film, geïnspireerd op De 120 dagen van Sodom van de Markies de Sade, komen vier hooggeplaatste Italiaanse fascisten aan het einde van de Tweede Wereldoorlog bijeen in een villa, waar ze gedurende vier maanden acht jongens en acht meisjes vernederen en kwellen en uiteindelijk executeren. De historische realiteit van het fascisme speelt in Salò nauwelijks een rol, maar Vande Veire vermoedt dat Pasolini ons toch op een andere, minder evidente wijze inzicht wil bieden in de ‘structuur en de oorzaken van de fascistische hel’.
 
De auteur concentreert zich vooreerst op de merkwaardige apathie waarmee de vier fascisten hun misdaden bedrijven. Hun ongemotiveerde en bijna mechanische sadisme lijkt te berusten op een rationele keuze voor het kwaad omwille van het kwaad; Kant noemde dit het ‘duivelse kwaad’ en meende dat het niet bestond. Pasolini demonstreert dat dit kwaad wel kan bestaan en verbindt het met de apathie. Vande Veire: ‘De fascisten gaan zich niet vol passie te buiten aan machtswellust; zij genieten er juist van wellustige handelingen te verrichten alsof het om hun plicht ging.’

De fascinatie voor Orde is volgens Vande Veire een grondkenmerk van het fascisme. De ideologie functioneert slechts als dekmantel: het gaat om de excessieve orde, de regels die gevolgd moeten worden, hoe krankzinnig en wreed ze ook zijn. Het fascisme is daarom geen uitbarsting van irrationaliteit, zoals vaak wordt gezegd, maar is ‘het exces en de roes van de rationalisering zelf’. Het is de ‘formalisering van de Rede’ die Adorno en Horkheimer al als een fundamentele en gevaarlijke neiging van de Verlichting beschouwden. Als we aannemen dat het fascisme een formalisme is, zegt de auteur, dan ‘zouden we kunnen zeggen dat het voor de fascistische leider niet gaat om de Zaak zelf, maar om het genot dat hij beleeft aan het spel van de manipulatie.’ Preciezer gezegd, geniet de fascist van de ‘apathie waarmee hij de massa manipuleert’ – inderdaad, dezelfde apathie waarmee de sadist zijn slachtoffers martelt. De leider geniet via de anderen, het Volk aan wie hij een ongebreideld enthousiasme toeschrijft; zelf is hij tot die overgave niet in staat. Zo bezien dient zijn plichtsbetrachting slechts een excessief genot, een verzwegen en verborgen genot dat met onlust gepaard gaat.

Het fascisme instrumentaliseert de mensen niet alleen, maar eist ook dat ze van de instrumentalisering genieten. Daarop wijst de fascistische intimidatie via de massamedia, de voortdurende oproep tot meeleven, enthousiasme, participatie. Die intimidatie moet tot zelfintimidatie leiden: de mensen gaan vanzelf meemarcheren en leren ervan te genieten dat ze een instrument van de Orde zijn geworden. De leider die de massa intimideert, blijft zelf apathisch, maar is wel geobsedeerd door het enthousiasme dat natuurlijk een geïntimideerd enthousiasme blijft, een plicht tot genieten, die nooit vervuld kan worden. ‘Terwijl hij voorwendt van zijn onderdanen een passionele overgave te verwachten, geniet de leider heimelijk van het onvermijdelijk angstig geveinsde, gesimuleerde van die overgave. De fascist geniet wanneer het bestaan van de onderdaan zich samentrekt tot een kadaverachtige vreugde.’ Zowel de Sadeaanse sadist als de fascist onttrekken dus op zeer complexe en indirecte wijze een vreemd genot aan hun slachtoffers, namelijk de ‘passiviteit en de onmacht die zo onverdraaglijk is aan het genot’.

Onbehagen
Deze stelling is paradoxaal en moeilijk te begrijpen. Vande Veire doet vele bladzijden lang zijn best dit te verhelderen, maar slaagt daar slechts gedeeltelijk in; naar mijn smaak bevat zijn betoog te veel aan de lacaniaanse psychoanalyse ontleend jargon. Neem en eet, dit is je lichaam is zeker een rijk boek vol met originele denkbeelden; helaas loopt het spaak waar hij de fascisme-analyse wil toepassen op deze tijd. In zijn voorwoord belooft de auteur immers dat hij licht zal werpen op ‘ons onbehagen’, de intimidatie waaronder wij lijden, de oproep tot genieten die in onze wereld alomtegenwoordig is. Maar de lezer wacht hier tevergeefs op. Wel wordt Pasolini geciteerd, die in publicaties duidelijk maakte dat zijn film Salò over zijn eigen tijd ging, dat het een kritiek was op de burgerlijke consumptiecultuur. Sterker nog: hij beweert dat de consumptiecultuur het fascisme heeft gerealiseerd, want door het voortdurend prediken van hedonisme heeft zij de massa eindelijk gelijkvormig gemaakt. Wij zijn voorgoed geïntimideerd door het gebod om te genieten. Zitten wij dus in de ‘fascistische hel’, gemanipuleerd door mediatycoons, en weten we het zelf niet?

Vande Veire plaatst vraagtekens bij de radicale kritiek van Pasolini, maar maakt niet concreet hoe het dan wel zit. Dat moeten we misschien ook niet van de auteur verwachten, want in zijn voorwoord waarschuwde hij al eerlijk: ‘Ik verschuil me achter ‘helden’ als Pasolini om iets te zeggen wat ik zelf, uit eigen naam, niet zo gauw zou durven zeggen. Ik draag ze als een schild voor me uit. Meegetrokken door het schild waarmee ik me bescherm, ben ik stoutmoediger dan ik ben.’