Ik houd van Amsterdam, de stad waarin ik woon. De energie, de mogelijkheden, de verscheidenheid aan mensen. Het gevoel altijd dicht bij de bron te zijn, daar waar het allemaal gebeurt. Toch zijn er steeds vaker momenten waarop dit me ook tegenstaat: de enorme hoeveelheid prikkels, het gebrek aan ruimte, de druk om niks te missen. Soms vraag ik me echt af of we de stad niet moeten inruilen voor een leven daarbuiten. Tegelijkertijd boezemt deze gedachte me angst in: zal ik niet vereenzamen, afgestompt raken, het stadse leven missen? De stad verlaten of niet? Het voelt als een van de meest bepalende keuzes in mijn leven.
Ik ga in gesprek met filosoof Maarten Meester, die zelf Amsterdam verruilde voor een Fries dorp. Het heeft hem absoluut veranderd: hij is rustiger geworden en hij kan beter nadenken. ‘De enorme hoeveelheid prikkels in de stad maakt het moeilijker om je eigen leven te leiden; je wordt eerder geleefd. De Duitse filosoof Walter Benjamin beschrijft de ervaringen van het stadse leven als “liefde op het laatste gezicht”. Hij haalt daarbij een gedicht van Baudelaire aan, “À une passante”: uit de menigte doemt opeens een vrouw op met wie je je leven zou willen delen – liefde op het eerste gezicht. Maar de vrouw wordt direct weer door de menigte opgeslokt; het is meteen “liefde op het laatste gezicht”.’
‘Dat is illustratief voor de shockervaringen in de moderne stad, zegt Benjamin. Je hebt continu ervaringen, maar kunt ze niet verwerken, omdat je direct geconfronteerd wordt met een volgende ervaring. De enige manier om dan een coherent verhaal van je leven te maken, is door een product ofwel “een voorverpakte ervaring” te kopen. Jij drinkt bijvoorbeeld samen met je vrienden in het café een Grolsch, en stapt daardoor even uit die voortdurende opeenvolging van ervaringen. Op deze manier kunnen wij onszelf nog een vaste identiteit en houvast geven. Op het platteland heb je minder prikkels, kun je ook makkelijker een sluitend verhaal van je leven maken en heb je minder behoefte aan dit soort voorverpakte ervaringen.’
Alsof het zo moet zijn word ik gebeld door een vriend die me vraagt of wij een week op zijn boerderij willen passen. Dé kans ons landelijke leven uit te proberen. Voor het huis grazen de schapen, achter lopen de kippen en elke ochtend raap ik verse eitjes voor het ontbijt. Dit is pure romantiek, denk ik. Maar na een paar dagen heb ik zin in een terras en willen we best weer wat mensen zien. Is die plattelandsromantiek voor ons niet een net zo voorverpakt verhaaltje als de producten van de stad? Als we bijna een uur tevergeefs rondrijden belt onze vriend: hij komt eerder terug. Opgelucht pakken we onze koffers en rijden naar huis. Naar ons bewuste, eigen, niet-voorverpakte leven. De energie van de stad, die soms zo drukkend was, voelt nu als een enorme bevrijding.