Home ‘Mijn hoofd wil het een, mijn hart het ander’

‘Mijn hoofd wil het een, mijn hart het ander’

Door Martijn Meijer op 07 december 2010

Cover van 10-2010
10-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Al etend, drinkend en discussiërend kwamen radicale Franse intellectuelen honderd jaar voor Darwin tot de conclusie dat de wereld niet geschapen is, maar geëvolueerd. Hoog tijd dat zij eens wat aandacht krijgen, vindt de Weense historicus Philipp Blom.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Als we aan de Franse Verlichting denken, denken we ten eerste aan Voltaire en Rousseau. Ten onrechte, zegt de Weense historicus, schrijver en journalist Philipp Blom (1970); dat zijn twee overschatte filosofen. ‘Holbach, La Mettrie en Diderot zijn bijna vergeten, terwijl die veel interessanter zijn. Zij zagen het als hun plicht de mens ervan te overtuigen dat er geen leven is na de dood en geen God, maar alleen een materiële wereld van leven en dood en de strijd om te overleven. Honderd jaar voor Darwin beseften ze al dat de wereld niet geschapen was, maar geëvolueerd door toeval en natuurlijke selectie, zonder dat daar een opperwezen aan te pas was gekomen. Daar kwam bij dat voor Holbach en Diderot mannen en vrouwen niet langer hun verlangens en instincten hoefden te onderdrukken; ze mochten zich als vrije en gelijke mensen in de wereld bewegen. Als ze zichzelf niet langer als zondige wezens maar als intelligente machines van vlees en bloed zagen, konden ze hun energie richten op het opbouwen van hun leven en van een maatschappij die was gebaseerd op empathie, respect en het najagen van geluk.’

Zelfs in onze tijd zijn dat schokkende en bevrijdende gedachten. De strijd van de Verlichting is dan ook nog steeds niet uitgestreden volgens Blom. Hij meent dat de echt revolutionaire ideeën te vinden zijn bij de filosofen van de radicale Verlichting, met name bij de al genoemde baron Paul-Henri Thiry d’Holbach (1723-1789) en Denis Diderot (1713-1784). Blom concentreert zich in zijn nieuwe boek Het verdorven genootschap op de filosofen, schrijvers en wetenschappers die tussen 1750 en 1770 samenkwamen in de Parijse salon van Holbach.

Goede kok

Hoe ging het eraan toe in die salon? Blom: ‘Jammer genoeg zijn er geen verslagen bekend van wat er allemaal werd besproken. We weten dat er flink werd gegeten; Holbach was beroemd om zijn goede kok en uitgebreide wijnkelder. Diderot schrijft vaak aan zijn minnares Sophie dat hij weer veel te veel heeft gegeten, dat hij het heerlijke ijs en de likeur niet kon laten staan en nu last heeft van zijn maag. Na het diner lazen de gasten gedichten en toneelstukken voor, of filosofische en wetenschappelijke artikelen, en discussieerden ze. Diderot was veel aan het woord; sommigen ergerden zich daaraan en anderen bewonderden hem juist om zijn welsprekendheid. Diderot hield erg van het toneel en gedroeg zich als een acteur die in het middelpunt van de belangstelling wil staan. Tijdgenoten hebben gezegd dat je Diderot niet alleen moest lezen, je moest hem ook horen praten om hem te kennen.’

Blom geeft toe dat Diderot eigenlijk de hoofdpersoon is van zijn boek. ‘Daar viel niet aan te ontkomen. Holbach is ook interessant, maar een minder kleurrijk figuur. Weet je wat Diderot zo interessant maakt? Hij beseft dat ideeën nooit exclusief tot de sfeer van het intellect behoren; die zijn ook altijd gegrond in concrete omstandigheden, in een karakter en in een lichaam. Vandaar ook zijn voorkeur voor toneelstukken, romans en fantasierijke essays waarin hij zijn denkbeelden kon uitdrukken in menselijke situaties. En daarbij was Diderot, in tegenstelling tot Holbach, een man die zijn hele leven de innerlijke spanning voelde tussen intellectuele hartstocht en instinctief verlangen. Hij was een atheïstische scepticus, maar behield een nostalgisch gevoel voor het geloof van zijn jeugd. “Mijn hoofd wil het een, mijn hart wil het ander”, schreef hij.’

Nostalgie

‘Daarin lijkt Diderot op Rousseau, met wie hij aanvankelijk goed bevriend was’, zegt Blom. ‘Ze hadden allebei het nostalgische verlangen naar het geloof, terwijl ze daarvan verstandelijk al afstand hadden genomen. De twee vrienden werden uit elkaar gedreven door persoonlijke en filosofische verschillen; doorslaggevend was dat Rousseau de confrontatie met een materialistische visie niet aankon. Een leven zonder God en zonder hoop op verlossing was voor hem te somber. Diderot had daarentegen begrepen dat je tegen je eigen instincten moet ingaan als je wilt filosoferen. Als je graag wilt dat iets waar is, dan moet je goed opletten of je jezelf niet bedriegt. Rousseau geloofde ondanks alles toch in God uit psychologische behoefte, omdat hij wilde dat God bestond, en dat maakt hem een slechte filosoof. Diderot heeft zich tegen die neiging verzet, en dat is veel moeilijker en moediger.’

‘Holbach schrijft dat gelovigen in discussies altijd hetzelfde argument gebruiken: natuurlijk moet er een God zijn, anders is toch alles zinloos? Holbach noemt het een vorm van narcisme, dat mensen niet onder ogen willen zien dat het universum en zijzelf volstrekt betekenisloos zijn en aan het toeval onderworpen. Het is niet eenvoudig om met dat besef van zinloosheid te leven. Dat vond Diderot ook. Hij was overtuigd materialist, maar als je materialist bent, dan is het moeilijk om niet determinist te zijn, en als je determinist bent, dan is het moeilijk de vrije wil te verdedigen. Als je echter moreel wilt handelen, heb je de vrije wil nodig. Voor Diderot was de moraal belangrijk; die wilde hij niet helemaal overboord gooien. Dus daar zit een spanning tussen wat hij denkt en wat hij wil geloven. Die spanning heeft hij nooit opgelost, wel creatief gebruikt in zijn romans Jacques le fataliste en Le neveu de Rameau. Hij dramatiseert in die boeken de tegenstelling tussen determinisme en vrije wil zonder die op een theoretische manier op te lossen, en dat vind ik een eerlijke benadering. Deze tegenstelling vált namelijk niet op te lossen. Dat blijkt ook, want vandaag de dag worstelen we nog steeds met hetzelfde probleem van de vrije wil.’