Home Michael Sandel: ‘We zijn de kunst van het debatteren verleerd’

Michael Sandel: ‘We zijn de kunst van het debatteren verleerd’

Door Michael Sandel. Vertaling Brendhan Monhagan op 16 mei 2014

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

In mijn eerste jaar op de universiteit volgde ik een vak politieke filosofie en ik begreep er bar weinig van. We kregen beroemde boeken van Plato, Aristoteles en andere filosofen te lezen en moesten er examens over maken. Ik vond deze boeken moeilijk en abstract,  ze hadden weinig te maken met de dingen die me interesseerden.

Als tiener was ik altijd al geïnteresseerd in de politiek. Echte, real-life politiek: debatten tussen de partijen. Omdat die boeken mij niet echt aanspraken, heb ik ze aan de kant gelegd en me tot andere vakken gewend – meer concrete, praktische onderwerpen zoals politieke instituties, geschiedenis, economie, en kunstgeschiedenis. Toen ik klaar was met college wist ik niet echt wat ik wilde gaan doen. Ik dacht eraan om advocaat of politiek journalist te worden of misschien zelfs de politiek in te gaan. Het idee om hoogleraar te worden kwam misschien op de vierde plaats. Maar in mijn eerste semester aan de graduate school vond ik dat ik terug naar die boeken moest gaan, en moest proberen ze een beetje te doorgronden – gewoon voor mijn algemene ontwikkeling. Het bleek dat ik er meer dan één semester voor nodig had, dus ik zette het voort in het tweede semester en bleef ermee aan de slag. Voordat ik het wist had ik mijn vier jaar graduate school besteed aan het schrijven van een scriptie in de politieke filosofie. Ik was verkocht en ik heb er nooit meer echt aan kunnen ontsnappen.

Ik heb mijn belangstelling voor actuele openbare debatten altijd behouden, maar ik heb ook altijd de filosofie met de wereld willen verbinden. Ik denk dat de wereld van vandaag, misschien wel meer dan ooit, de filosofie nodig heeft. De afgelopen jaren heb ik de kans en het voorrecht gehad om over de hele wereld te reizen – naar Europa, Azië, en Noord- en Zuid-Amerika –overal heb ik van gedachten gewisseld, vooral met jonge mensen aan universiteiten, over vraagstukken uit de politieke filosofie en hedendaagse problemen. En overal waar ik naartoe ga, valt me de frustratie met de politiek op. Een diepe en wijdverbreide frustratie met politieke partijen en met politici. Dit lijkt me een begrijpelijke frustratie en een legitieme reactie op een bepaalde vermoeidheid in de politiek. De oude ideologieën zijn hun vermogen tot inspireren kwijtgeraakt; in plaats daarvan hebben we een publiek debat dat grotendeels niet gaat over grote zaken, maar over kleine, bestuurlijke en technocratische problemen. En als we al een ander debat zien, bestaat het meestal uit zeer partijdige scheldkanonnades: mensen die langs elkaar heen schreeuwen. Ik denk dat dit de reden is dat zoveel mensen – en niet alleen jongeren – gefrustreerd zijn geraakt over de hedendaagse politiek. Er is een soort leegte – een  holheid – in  de kern van ons publieke debat. Mensen willen dat de politiek en het debat over grote dingen gaat, en toch zijn we de gewoonte en het vermogen kwijt geraakt om deel te nemen aan het publieke debat over grote zaken – en vooral over zaken die te maken hebben met waarden: rechtvaardigheid, het algemeen belang, wat het betekent om een burger te zijn. We zijn niet erg goed in het debatteren over deze vraagstukken in de politiek.

Lees verder: Sandel roept burgers en politici op meningsverschillen niet uit de weg te gaan.

Sommigen zeggen dat de hachelijke, verarmde staat van het publieke debat te wijten is aan te veel moraal  in de politiek, te veel passie achter het geschreeuw. Ik denk eerder dat  het tegendeel waar is: dat er te weinig morele argumenten zijn in de politiek, te weinig onderbouwd publiek debat over controversiële ethische vraagstukken. En omdat het verlangen naar een betrokken leven met grotere betekenis onvervuld blijft, leidt dit tot symptomen zoals de opkomst van een politiek van angst in diverse verschijningsvormen,  waaronder toenemend nationalisme, de verheerlijking van de eigen afkomst, en populistische protestbewegingen die beloven iets te doen aan de zorgen en angsten die gevestigde politieke partijen niet aanpakken. Hierin schuilt een gevaar.

Wat is de bron van deze leegte in het hart van het democratische publieke debat? Ik denk dat het te maken heeft met twee kenmerken van de politiek in de afgelopen decennia. Eén reden is de opkomst van marktwaarden en het marktdenken: het geloof dat markten en marktwerking de voornaamste instrumenten zijn voor het definiëren van het algemene belang. We zien dit geloof in vele aspecten van het leven. Neem recente debatten over het te koop aanbieden van burgerschap: de vraag of paspoorten of het verblijfsrecht in een bepaald land verkocht mag worden. Of de manier waarop we onze oorlogen bevechten. Wist u dat er meer particulier ingehuurde militairen dan Amerikaanse troepen op de grond waren in Irak en Afghanistan? We hebben nooit een publiek debat gevoerd over de vraag of we oorlog uit willen besteden aan particuliere bedrijven, maar toch is het gebeurd. Op bijna elk gebied van het sociale leven laten we het beantwoorden van steeds meer vraagstukken over aan marktwaarden en marktdenken.

Waarom is dit zo? En waarom is het zo dat, zelfs in de nasleep van de financiële crisis, we nog geen serieus publiek debat hebben gehad over de eigenlijke rol en reikwijdte van de markten? Ik denk dat dit komt omdat het marktdenken een sterke aantrekkingskracht uitoefent. Een aantrekkingskracht die voorbij de economische voordelen en opbrengsten gaat, die markten zouden opleveren. Sommigen zeggen dat het marktdenken een schijnbaar onwrikbare prestige heeft, omdat het een stijgende welvaart, meer voorspoed, en een hogere BBP oplevert. Dit is denk ik niet het hele verhaal; het gaat dieper. Ik denk dat het de belofte is van het marktdenken en marktmechanismen om niet te hoeven debatteren over de waarde van het maatschappelijke leven. Zouden we bijvoorbeeld een vrije markt in organen voor transplantatie moeten hebben? Zouden we draagmoederschap of betaalde zwangerschap moeten toestaan? De logica van de markt zegt dat we niet over deze vraagstukken hoeven te beslissen, noch over hoe deze zaken collectief worden gewaardeerd. Laat elke partij die betrokken is bij een bepaalde kwestie  – zolang  het om een vrijwillige uitwisseling van goederen of diensten gaat –voor zichzelf de waarde van die goederen bepalen. De rest van ons hoeft niet tot een collectief oordeel te komen over hoe het lichaam te waarderen, of over de mogelijkheid van vrouwen om zich voort te planten. We hoeven niet na te denken over hoe we onze oorlogen voeren, welke waarden toegekend moeten worden aan het onderwijs en aan leren, of over de rol  die markten nu spelen in het onderwijs. Het marktdenken lijkt ons in staat te stellen om omstreden, controversiële en warrige  vragen uit te besteden aan individuen die belang hebben bij een bepaalde kwestie. Dit belooft een krachtig idee van vrijheid, namelijk keuzevrijheid. Bovendien lijkt het ook een neutrale manier te zijn om collectief te beslissen hoe we sociale praktijken die we hoogschatten kunnen waarderen. En toch denk ik dat deze claim vals is. Want als we een debat over moeilijke ethische vraagstukken vermijden, dan zijn die niet zomaar ‘neutraal’. We laten simpelweg markten of marktmechanismen deze vraagstukken voor ons bepalen. En het cumulatieve effect van die schijnbare onthouding bij ethische kwesties is dat marktwaarden het hele leven gaan domineren en soms ethische en maatschappelijke waarden verdringen die onze zorg verdienen.

We moeten de gewoonte afleren om terug te deinzen voor publiek debat over ethische, en zelfs spirituele vraagstukken waarover burgers van democratische samenlevingen het oneens zijn. We moeten een weg vinden die leidt naar een ethisch krachtiger vorm van openbaar debat dan het soort debat waaraan wij gewend zijn. Dit is niet gemakkelijk, omdat politieke partijen deze debatten niet erg goed organiseren. Dus moeten we gebruik maken van de instituties binnen de maatschappij om vorm te geven aan een onderbouwd publiek debat over grote vragen. Universiteiten, het hoger onderwijs, spelen hier een rol in. Ik denk dat het onze verantwoordelijkheid is om ook bij studenten het vermogen te ontwikkelen om na te denken en in het openbaar goed te argumenteren over moeilijke ethische vragen – ongeacht wat ze studeren. Ik denk dat we ook meer moeten eisen van de media, die in toenemende mate worden beheerst en gedomineerd door bedrijven die zich meer bekommeren om kijkcijfers en ratings dan om een inhoudelijk debat over grote vragen.

Een van de grootste obstakels voor een ethisch onderbouwd publiek debat is een sluimerende angst. De angst dat we het met elkaar oneens zijn over vragen over het goede leven, de betekenis van rechtvaardigheid en over hoe we goederen moeten waarderen. We zijn het met elkaar oneens en daarom wordt er soms beweerd dat als we enige mate van wederzijds respect willen bereiken, we het in ieder geval eens moeten worden over het feit dat we dat we van mening verschillen. We vragen daarom aan burgers om hun ethische en spirituele overtuigingen achter zich te laten wanneer ze de politieke arena betreden. We denken dat dit zal zorgen voor een publiek debat zonder al te veel risico’s, want het debat is dan niet zo beladen met meningsverschillen, waarvan we weten dat ze er zijn. Maar ik denk dat deze terughoudendheid een vergissing is. Ik denk dat hier twee verschillende opvattingen van wat wederzijds respect tussen burgers echt inhoudt, met elkaar worden verward. Een manier om onze medeburgers te respecteren –  die afkomstig kunnen zijn van verschillende culturele achtergronden of religieuze tradities  –  is respect in de zin van vermijden. We respecteren onze medeburgers, en hun ethische en religieuze tradities en overtuigingen, door ze te negeren, door te proberen ons publieke debat te voeren zonder ernaar te verwijzen. Maar ik denk dat het deze overtuiging is, die ik een ‘dun idee van wederzijds respect’ noem, die tot de leegte in het hedendaagse debat leidt. In plaats daarvan denk ik dat we een weg moeten vinden die leidt tot een rijker idee van wederzijds respect, dat niet gebaseerd is op vermijding, maar in plaats daarvan ingaat op ethische meningsverschillen. We moeten niet meer van burgers eisen dat zij  hun ethische en spirituele overtuigingen opzijzetten wanneer ze het publieke debat betreden. In plaats daarvan moeten we het vermogen en de gewoonte ontwikkelen om naar de verschillen te luisteren, er op in te gaan, en er misschien zelfs van te leren. Dit is niet van belang, omdat een onderbouwd publiek debat over lastige ethische vragen altijd zal leiden tot overeenstemming. Soms kan het beter leren kennen van andermans ethische overtuigingen of religieuze traditie er juist toe leiden dat we deze minder gaan waarderen. Dat kan, maar als  we het niet proberen zullen we het nooit weten. En tenzij we een wederzijds respect voor pluralisme ontwikkelen – respect in de zin van engagement, in plaats van vermijding – zullen we niet van elkaar leren. Dan gaan we nooit leren om naar elkaar te luisteren en het publieke debat niet verdiepen en verrijken.

Een bron van hoop – die je niet krijgt van de krantenkoppen, of van luisteren naar politici – is voor mij de gesprekken die ik voer met burgers in verschillende landen, en vooral met studenten, over grote vragen van rechtvaardigheid en het algemeen belang. En het ervaren van hun enorme verlangen en honger om mee te doen aan dit soort debatten. Een verlangen naar een openbaar leven van grotere betekenis. En als we de verloren kunst van het democratische debat willen herstellen, lijkt het me dan ook noodzakelijk te putten uit dat verlangen, die honger. We moeten burgers verwelkomen in het publieke debat  die hun ethische en spirituele overtuigingen meebrengen, maar die ook leren om een onderbouwd publiek debat aan te gaan over die overtuigingen. Met andere woorden, we moeten bij democratische burgers de gewoonte en de kunst van het filosoferen in het openbaar stimuleren.

Dit is een vertaling van ‘The lost art of democrating debate’, de rede die Michael J. Sandel heeft uitgesproken bij het aannemen van zijn eredoctoraat aan de Universiteit Utrecht, op 26 maart 2014.