Home Macht en onmacht

Macht en onmacht

Door Tinneke Beeckman op 26 februari 2016

‘Slachtofferschap neemt een belangrijke plaats in tijdens de publieke debatten. Dat is een opmerkelijke vaststelling: wie het ergste slachtofferschap kan claimen, krijgt het grootste gelijk. Niet wat iemand doet of denkt, maar hoe diep gekwetst iemand is, doet ertoe’, schrijft Tinneke Beeckman in haar boek ‘Macht en onmacht’, welke is geselecteerd voor de Socratesbeker. Een fragment uit het boek: 

Wie verdient volgens u de Socratesbeker? Stem hier, en wie weet wint uw favoriet de publieksprijs.

De moord op mei ’68
7 januari 2015, Parijs. De broers Kouachi, twee geradicaliseerde Frans-Algerijnse moslims, dringen het redactiegebouw van het Franse satirische weekblad Charlie Hebdo binnen. Ze weten dat er op dat ogenblik een redactievergadering plaatsvindt. Met kalasjnikovs schieten ze tien redactieleden neer, onder wie hoofdredacteur Charb, legendarische cartoonisten Cabu, Wolinski en Tignous, en econoom Bernard Maris. Charlie Hebdo was al jarenlang een doelwit voor moslimfundamentalisten, omdat het blad cartoons van de profeet Mohammed had gepubliceerd. Na de moordpartij ontstaat discussie over de vrijheid van meningsuiting: hebben burgers in de Franse republiek nog het recht om vrijuit te spreken? Of is het vanzelfsprekend dat er enige reserve bestaat tegenover het geloof van minderheden?
De filosofische implicaties van deze aanslag reiken echter veel verder dan het debat over de vrijheid van meningsuiting. De daders hebben de oude boegbeelden van mei ’68 vermoord. De slachtoffers incarneerden een deel van de Franse intellectuele geschiedenis. Tegelijkertijd was Charlie Hebdo een symbool van een vervlogen tijd.
Het weekblad was allang geen leidinggevend intellectueel tijdschrift meer, maar een noodlijdend blad. Een maand voor de aanslag klopte Charb nog op allerlei deuren om broodnodige financiële steun te verzamelen. Sinds de jaren ’70 was het intellectuele klimaat sterk veranderd, en Charlie Hebdo leek de aansluiting met de veranderende tijdgeest te hebben verloren. Het weekblad werd sinds de publicatie van Mohammedcartoons soms ‘islamofoob’ genoemd.

Die typering slaat nergens op; de katholieke kerk vormde evenzeer het doelwit van spot. Het blad was activistisch antiklerikaal zoals aan het begin van de twintigste eeuw gebruikelijk was. Godsdienst was daarbij slechts één van mikpunten van spot, en niet eens het belangrijkste: tussen 2005 en 2015 betrof slechts 7 % van de behandelde thema’s godsdienst, waarvan slechts 1,3 % de islam. 

Het blad koos gewoon voor een expliciet republikeins en laïcistisch samenlevingsmodel, en verzette zich tegen de maatschappelijke invloed van elke georganiseerde godsdienst. Charlie Hebdo beschouwde zich als erfgenaam van Voltaire en zijn polemische visie op de vrijheid van meningsuiting. Daarbij was het blad politiek zeer links geëngageerd. Marine Le Pen, Jean-Marie Le Pen en de voormalige rechtse president Nicolas Sarkozy werden de voorbije jaren veel vaker bespot dan welk geloof ook. Charb tekende cartoons voor de campagne van Jean-Luc Mélenchon, de stichter van Parti de Gauche, die veel linkser is dan de Parti Socialiste van president François Hollande. Dat sociale, antiracistische engagement blijkt ook uit Charbs vurige Lettre aux escrocs de l’islamophobie qui font le jeu des racistes, dat twee dagen voor de moordaanslag verscheen. In dat pamflet neemt Charb het op voor de slachtoffers van sociale discriminatie en racisme, en benadrukt hij tegelijkertijd het recht op religiekritiek. Cartoonist Tignous werd bij zijn begrafenis geprezen door minister van Justitie Christiane Taubira (ps) omdat hij zich inzette voor gevangenen. Als een goede lezer van Michel Foucault nam Tignous het altijd op voor de veroordeelde, de uitgeslotene, de kansloze in de samenleving. Tijdens de redactievergadering van 7 januari was er een discussie over het lot van achtergestelde jongeren in de Parijse voorsteden. Een van de slachtoffers, de linkse econoom Bernard Maris – ‘Oncle Bernard’ – stond bekend om zijn kritiek op het liberalisme en zijn pleidooi voor sociale herverdeling.

Als satirisch blad schopte Charlie Hebdo dus tegen elk heilighuisje. Het bejubelde de vrije zoektocht naar geluk waar elk individu recht op heeft, tegen elke groepsdruk in. Tekenaar Wolinksi stond bekend om zijn vrolijk seksueel getinte cartoons: voor libertijnse soixante-huitards kon geen enkele macht een seksuele praktijk verbieden of opleggen. Elk individu moet de mogelijkheid hebben om zich tegen de macht en het heersende discours af te zetten. Iedereen mag ‘anti’ zijn en zich buiten een traditie plaatsen. Met de aanslag werd Frankrijk dus niet alleen in zijn liefde voor de vrijheid van meningsuiting, maar ook in zijn verdediging van politieke vrijheid geraakt. Deze aanslagen waren niet alleen een misdaad, maar vormden een bijzonder belangrijke politieke gebeurtenis. Al deze gebeurtenissen, en daarmee bedoel ik niet alleen de gebeurtenissen zelf, maar ook hoe erop werd gereageerd door politici en in de media, maakten mijn intuïties en abstracte ideeën over macht en onmacht in de hedendaagse samenleving duidelijker.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ik neem de debatten na de moordpartij daarom als aanknopingspunt voor een filosofische reflectie over deze tijd. Het lijkt alsof Europa op 7 januari zijn 9/11 beleefde. Het vraagt om een grondige analyse. Hoe komt het dat journalisten niet vrij over islamisme kunnen schrijven, of met geweld worden bedreigd, ook al heeft hun tijdschrift niets met de publicatie van godslasterlijke cartoons te maken? Wat drijft gemeenschappen uit elkaar? Wat te denken van een overheid die meer dan ooit het privéleven van haar burgers bewaakt? Fundamenteler nog: hoe zijn wij in het Westen met onze ideeën over waarheid, kritisch onderzoek en democratie omgesprongen? Waar zijn we verdwaald?
 
Een grote mars van korte duur
Op de zondag na de aanslagen stromen de straten van Parijs en andere Franse steden vol. Vier miljoen burgers drukken tijdens een marche républicaine hun ontzetting uit. Het is de grootste manifestatie sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Ook buitenlandse leiders lopen mee, wat verdeelde reacties oproept; een aantal leiders staat niet bepaald bekend om hun vrijheidsliefde in eigen land. De eerste minister, Manuel Valls (ps), spreekt enkele dagen later de Assemblée toe, en krijgt staande ovaties. Spontaan zingen alle parlementsleden – meerderheid en oppositie – het nationale volkslied, de ‘Marseillaise’. Dat is sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog niet meer gebeurd. Nooit hebben de uiterst linkse, antinationalistische redactieleden van Charlie Hebdo zoiets kunnen bevroeden.

Heel wat commentatoren zoals Jean-Paul Costa of Régis Debray bejubelen de bijeenkomst als een viering van de vrije republiek. Peter Sloterdijk noemt de mars een ongeziene demonstratie van burgerschap: de Fransen ontwaken nadat ze jarenlang in een diepe sluimer over de waarden van hun eigen samenleving hebben geleefd. De Duitse filosoof citeert Thomas Jefferson: ‘De boom van de vrijheid moet af en toe bevloeid worden met het bloed van patriotten en tirannen’. Sinds 11 januari is Frankrijk er beter aan toe, meent Sloterdijk, omdat de Fransen hebben bewezen dat ze zich niet laten intimideren. Volgens de historicus Jacques Julliard is de massale begrafenisstoet een boetedoening: de redactieleden van Charlie Hebdo hebben eenzaam het islamfundamentalisme aangekaart en zijn eenzaam gestorven. Maar de eensgezindheid over de positieve betekenis van de mars duurt niet lang. Voor de linkse politicoloog Pierre Rosanvallon toont de betoging vooral de diepe verdeeldheid in Frankrijk: de aanwezige landgenoten voelen zich betrokken bij de slachtoffers, maar de gemarginaliseerde thuisblijvers worden al jaren door de overheid in de steek gelaten. De antropoloog en historicus Emmanuel Todd gaat nog een stap verder. Hij beschouwt de marche républicaine als een beschamende vertoning, een teken dat miljoenen Fransen de straat op zijn gegaan om ‘te spuwen op de godsdienst van de zwakkeren’. Dat er unanimiteit zou zijn over de gebeurtenis, is een leugen, aldus Todd: jongeren uit de banlieues voelen zich niet Charlie, heel wat mensen uit de arbeidersklasse of bewoners van het Franse platteland evenmin. Meer nog, jongeren uit de banlieues voelen zich eerder verbonden met de daders dan met de slachtoffers: ‘Je suis Kouachi,’ weerklonk als tegenhanger van ‘Je suis Charlie’. In die banlieues is er discussie over wie dader en wie slachtoffer is. Op scholen weigeren sommige leerlingen de minuut stilte te respecteren. In de nasleep van het Charlie Hebdo-drama worden zelfs leraren geschorst, omdat ze de aanslagen als een constructie zien om moslims valselijk te beschuldigen en om de islam in diskrediet te brengen. Dat idee vindt ingang bij heel wat jongeren. Het complotdenken vertroebelt een eenduidige analyse van de feiten. Wie zit er achter de aanslag: geradicaliseerde moslims, de Franse geheime dienst, de Amerikaanse cia, de Israëlische Mossad? Wie zijn de echte slachtoffers: de familieleden van de vermoorde mensen, de vermoorde mensen zelf, specifieke groepen in onze samenleving, of bevolkingsgroepen in andere landen? En zijn de daders geen slachtoffers van een groter, algemener onrecht?
Slachtofferschap neemt een belangrijke plaats in tijdens de publieke debatten. Dat is een opmerkelijke vaststelling: wie het ergste slachtofferschap kan claimen, krijgt het grootste gelijk. Niet wat iemand doet of denkt, maar hoe diep gekwetst iemand is, doet ertoe. Alsof niet sociaal gedrag, maar sociale onmacht iemands identiteit bepaalt. Wat zegt dat over de cultuur waarin we leven? Hoe kunnen we dat hedendaagse ressentiment begrijpen?
 
Overleden idealen
De idealen van Charlie Hebdo – libertijnse vrijheid van mei ’68 in combinatie met een militant laïcisme – waren al verdampt, lang voor de redactieleden werden neergeschoten. Dit overlijden valt filosofisch gezien samen met de opkomst van het postmodernisme. De zekerheden waar Charlie Hebdo ooit in geloofde, de waarden waar het voor stond, zijn intussen mede onder invloed van de postmoderne denkers vervangen door een algemene vertwijfeling over de waarden en ideeën die de samenleving vorm moeten geven.

Postmoderne denkers bekritiseren twee belangrijke ideeën die de moderne denkers tussen de zeventiende en de negentiende eeuw aannemen, namelijk dat de mens de maat is voor politieke en morele waarden, en dat de rede de mens kan emanciperen. Postmodernisme zet zich dus af tegen het humanisme en het ratio1nalisme: de idee dat de mens de wereld naar zijn hand kan zetten is een illusie en de mens overschat zijn eigen rationaliteit. De rationele mens is gewoon blind voor de subjectieve, verborgen motieven van zijn gedrag. Universele idealen zijn een illusie, een uitdrukking van een misplaatst westers superioriteitsgevoel. Wie het laïcistische ideaal verdedigt, zoals Charlie Hebdo, beseft niet dat hij geen universele idealen uitdraagt, maar zelf spreekt vanuit een beperkt denkkader. Zelfs de wetenschappelijke waarheid is een product van machtsverhoudingen. Kortom, de verlichte mens die zich vrij waant, is een verwarde ideoloog, die niet beseft hoe zijn denken andere visies onderdrukt. Daarmee ziet het postmodernisme zichzelf precies als een reactie tegen valse pretenties.
Die pretenties hebben een lange geschiedenis. Tijdens de jaren ’30 gelooft de massamens in ideologieën,
in zekerheid, in waarheid. Hij loopt achter vlaggen aan, gelooft in de idealen van zijn leider, en is bereid om zijn leven te offeren. Hoe de massamens denkt, vormt dus een bedreiging voor de democratie. Deze ideologische verblinding willen postmodernen vermijden. Dat is minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Tijdens de jaren ’30 wordt het nazisme als totalitaire stroming ontmaskerd. Maar het communisme – met zijn wreedheden – heeft nog tot aan de jaren ’60 vele intellectuelen verleid.