Home Levenskunst Littekens
Levenskunst

Littekens

Door Leon Heuts op 26 oktober 2016

Littekens
Cover van 11-2016
11-2016 Filosofie magazine Lees het magazine

Tijdens ons meest kwetsbare momenten wordt duidelijk hoeveel we op anderen lijken. Een persoonlijk verhaal van Leon Heuts over verdriet, verandering en een nieuw leven. En over de troost die het lezen van Schopenhauer biedt.

Most of us don’t want to change, really. I mean, why should we… But what happens when an event occurs that is so catastrophic that you just change. You change from the known person to an unknown person. 

In de film One More Time With Feeling zien we hoe de Australische rockzanger Nick Cave worstelt met de dood van een van zijn zonen. En hoewel Cave altijd speelt met zijn imago, lijken we hier recht in zijn ziel te kijken. We leven mee met zijn verdriet, we zien hoe zijn vrienden en bandleden zichtbaar zijn aangedaan. We voelen hoe kwetsbaar hij is. En hij omschrijft zijn kwetsbaarheid volgens mij briljant in bovenstaande zinnen. We willen niet veranderen… Waarom zouden we? We leiden over het algemeen een comfortabel en aangenaam leven. Maar soms gebeurt er iets dat zo ernstig is dat we wel moeten. Maar wat treffen we dan aan? Volgens Cave een onbekende. We kijken in de spiegel, en we herkennen de persoon niet die onder de huid zit. We voelen ons vervreemd van onszelf.

Kwetsbaarheid heeft alles te maken met dat onbekende. We voelen ons kwetsbaar, omdat we niet weten waar we staan. We zijn overgeleverd aan iets waarop we geen grip kunnen krijgen. Een heftige gebeurtenis, een immens verdriet. We zijn uit het vertrouwde huis van alledaagse routines of zekerheden geworpen. Sterker nog: de vraag is of dat vertrouwde huis nog wel bestaat. We voelen ons letterlijk unheimlich. We proberen te schuilen, maar het lukt niet.

Ik maakte dat zelf mee, deze zomer, toen een zeer lange relatie werd verbroken. Bij lange na niet zo erg als het verlies van een kind, maar toch al ruim voldoende om vervreemding te ervaren. Ik moest ermee aan de slag. Voor een groot gedeelte is dat een psychologische verwerking, en veel daarvan gaat onbewust. Pas achteraf merk je hoe je stappen hebt gemaakt, bijvoorbeeld opeens weer zin hebt om iets te ondernemen, waar je je eerder terugtrok. Maar los daarvan drongen zich meer existentiële vragen op: hoe verandert deze gebeurtenis mijn leven? Wat is de betekenis van wat ik doe? En kan deze ervaring van vervreemding en kwetsbaarheid daar ook een blijvend goede rol in spelen? Of komt het er vooral op aan om de pijn zo snel mogelijk te verwerken? Vragen die ons allemaal aangaan, in die zin dat het leven niemand spaart.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Confessiecultus

Al snel leerde ik het werk van Brené Brown kennen, verbonden aan de University of Houston en een vermaard onderzoeker naar kwetsbaarheid – haar TED-talks over het onderwerp zijn op YouTube miljoenen keren bekeken. Volgens haar leven we in een cultuur die kwetsbaarheid onderdrukt. De norm om succesvol en sterk te zijn is zo dwingend dat we onze zwaktes niet durven tonen. Dat wil zeggen, we doen het wel, maar niet met onze naasten. In de media zien we een confessiecultus van verdriet en ellende, maar in meer intieme sfeer – ook op het werk – houden we onze zwakten liever voor ons. We schamen ons ervoor, blijkt uit het onderzoek van Brown. Zij ziet zelfs een directe relatie tussen de explosieve toename van psychofarmaca en onze poging om onze kwetsbaarheid te verdoven. Ook alcoholgebruik en overmatig consumeren ziet ze als onderdrukkende technieken. En misschien is die confessiecultuur óók wel een strategie van ontwijking: we luchten ons hart volgens een voorgeschreven script, of zuigen ons vol met ellende van anderen, om het echte gesprek uit de weg te gaan.

Mijn manier was om te vluchten in mijn werk. Ik maakte nóg meer uren dan normaal, en nog steeds vind ik het eng om gas terug te nemen. Volgens Brown volgt dan een vicieuze cirkel. Je kunt namelijk niet een willekeurige emotie uitschakelen – bijvoorbeeld kwetsbaarheid – zonder dat dat effect heeft op andere emoties of gevoelens als vreugde, geluk of plezier. En zonder die gevoelens oogt het leven leeg en zinloos, zodat we ons nog kwetsbaarder voelen. Zo werd ik na een lange werkdag of in het weekend juist keihard geconfronteerd met verlies aan betekenis. Dus nog harder werken. Nog meer verdoving. Et cetera.

Brown pleit daarom voor meer openheid. Haar advies is om te praten over zaken die we te vaak verborgen houden. Het menselijke bestaan is bij tijd en wijle nu eenmaal kwetsbaar. We vrezen verlies van onze baan of status, we zijn onzeker over de liefde, we weten niet wat te doen met seksualiteit (moet ik initiatief nemen?), we zijn bang niet mooi te zijn, we vrezen het telefoontje van een arts na een onderzoek… Brown wijst op de eerste plaats op een psychologische waarde: mensen die zich niet schamen om openlijk te vertellen over wat hun dwarszit, gaan er ook beter mee om. Maar daarnaast ziet ze ook een existentiële waarde. Openheid biedt een meer authentieke levenshouding. Je handelt niet volgens de voorgeschreven formats, maar zoals je ‘echt’ bent.

Ik kan me daar wel wat bij voorstellen. Te vaak zeggen we dat alles goed gaat, omdat we sterk willen zijn, of omdat we anderen niet tot last willen zijn. In een sterk geïndividualiseerde samenleving zijn we bang om te veel in de privéruimte van anderen te komen – zelfs bij onze beste vrienden. Ik knoopte een citaat van Brown in mijn oren – ‘Het gaat om loslaten wie we dachten te zijn, en om te worden wie we werkelijk zijn’ – en probeerde oprecht om meer te praten. Maar eerlijk gezegd raakte ik alleen maar meer verwijderd van wie ik werkelijk was.

Radicale kwetsbaarheid

Mij viel namelijk op hoe niet-authentiek ik ben in een crisis. Misschien is er verschil tussen praten over alledaagse onzekerheden en over een meer radicale kwetsbaarheid als deze. Ik denk dat we tijdens een echte crisis merken hoeveel we lijken op anderen. Er is weinig unieks aan de manier waarop ik alles verwerkte. Soms hield ik maar op met praten, omdat ik niet veel verder kwam dan gemeenplaatsen. Ja, het is naar. Je hele leven wordt op zijn kop gezet. Ik moet het tijd geven. Et cetera.

Ik merkte dat ik me niet zozeer schaamde om over mijn gevoelens te praten, maar meer over dat ze zo algemeen en clichématig schenen. Juist vanwege de hedendaagse norm om authentiek en bijzonder te zijn, meende ik dat ik ook in mijn verdriet een opvallende pose moest hebben. Dat mensen zouden zeggen: hij dráágt het zo bijzonder. Wat natuurlijk mislukte. En hoe kan het ook anders? Het zou dubieus zijn om in het lijden een soort van eigenheid te vinden. Als iets al meteen pijnlijk duidelijk wordt, is het hoezeer we als individuen overgeleverd zijn. Hoe we de ander nodig hebben om een zelf te zijn. Haal een dierbare ander weg, overdonder iemand met het gevoel dat onze banden – zelfs met de meest geliefden – niet zo vanzelfsprekend zijn als we dachten, en het resultaat is vervreemding en desoriëntatie.

Het is zelfs riskant om van lijden een manier van persoonlijke zingeving te maken (hoewel het daartoe natuurlijk kan bijdragen). In een cultuur waarin succes mede wordt bepaald door zelfexpressie (iedereen zijn eigen merk), kunnen lijden en kwetsbaarheid óók weer onderdeel worden van de norm succesvol te zijn. Zie mij eens authentiek rouwen. We kunnen ook onmogelijk naar de film van Cave kijken en vinden: zo zichzelf is hij nog nooit geweest. Het is bijna idioot om dat te zeggen van een man die vooral verward en gedesoriënteerd is vanwege het verlies van zijn zoon. Natuurlijk, als kunstenaar weet Cave dat een vorm te geven die niet voor iedereen is weggelegd. Maar dat is niets anders dan dat hij op een bijzondere manier het algemene uitdrukt. In de kern zijn de gevoelens van radeloosheid en verdriet niet wat hem onderscheidt van anderen – hij maakt ze alleen exemplarisch. Lijden onttrekt ons niet aan de amorfe massa van het ‘men’, om zo een authentieke kern of eigen ikje te vinden.

Dat wil niet zeggen dat die gemeenplaatsen niet van waarde zijn. Ik zou zelfs zeggen: integendeel. Ik overwon mijn schaamte omdat ik merkte dat clichés delen toch troost bood. Anderen herkenden het, en gingen praten over eigen ervaringen. Wat ook weer hoop bood. Je bent niet alleen, maar maakt deel uit van mensheid. Ecce homo – ziehier de mens.

Ruw en naakt

Ze zeggen dat wie in een crisis zit, op zichzelf wordt teruggeworpen. Dat is waar, in zoverre dat je er even alleen voor lijkt te staan en je niet weet hoe je leven en de wereld weer een betekenis moeten krijgen.

Tegelijkertijd zit juist in de Verelendung weer de verbinding met de wereld. Het is nog op een elementaire manier: je deelt je pijn en verdriet. Je vindt elkaar in de vervreemding en kwetsbaarheid van het bestaan. Het is ruw en naakt, maar je weet in elk geval dat je een mens bent. Na een eerste periode van schuilen en terugtrekken brengt het je terug. Het haalt je uit je isolement.

Het blijft natuurlijk de vraag wat hiervan de betekenis is. Je kunt niet blijven staan in deze vervreemding. Uiteindelijk zul je weer een zelf moeten zijn, dat zich thuis en vertrouwd voelt. Je moet weer gaan handelen, op een manier die goed voelt, voor anderen en voor jezelf. En toch kan die vervreemding – het gevoel kwetsbaar en overgeleverd te zijn – daarin misschien een blijvende rol spelen. Dat druist overigens lijnrecht in tegen de belangrijkste uitgangspunten van de westerse filosofie, die onze cultuur hebben gekleurd. Autonomie en zelfbeschikking zijn daarin altijd dominant geweest – en voor mij is dat ook zo. Gnothi seauton – ‘Ken uzelf’, onder meer toegeschreven aan Socrates – is vanaf antieke tijden de missie van de filosofie. In de filosofie is er altijd een tendens geweest om het zelf te zien als toegang tot de wereld. Die theorie houdt de ander op afstand; je bent nooit zomaar aan hem overgeleverd. Het hoogtepunt van deze theoretische bemiddeling is ongetwijfeld de categorische imperatief van Immanuel Kant. Deze imperatief is de grondslag van de moraal, dus hoe we goed moeten handelen met anderen. Kant komt tot de algemene regel dat ik niet iets moet willen wat tot absurditeiten leidt als het een algemene regel zou zijn. Ik kan bijvoorbeeld een fiets stelen, maar als iedereen dat zou mogen doen, dan slaat het hele concept van eigendom nergens meer op. Dat is absurd, dus ik kan dat nooit willen. Het is simpelweg niet rationeel.

Er valt veel op aan zijn redenatie. Ten eerste de formele, rationele argumentatie. Een fiets stelen is volgens Kant niet verboden omdat we daarmee anderen verdriet doen. Nee, het is simpelweg onredelijk, omdat het niet strookt met een concept als eigendom. Het grillige, onvoorspelbare leven, met alle pijn en verdriet, maar ook opportunisme en lak aan principes, moet ver weg blijven. Wie een fiets steelt omdat hij een leven wil redden, heeft met Kant al een probleem. Mag dat wel? Het tweede is zijn beroep op de vrije, individuele wil. Ik moet het wel écht willen, want stel je voor dat ik overdonderd ben; dan ben ik niet in control. Ten derde de verplichting: als ik het echt wil, dan moet ik mezelf er ook toe verplichten.

Blijkbaar is er wel wat voor nodig voordat ik een moreel wezen ben. Ik moet mezelf de wet stellen (wat ook de betekenis is van ‘autonomie’).
Die ideeën hebben een weerslag op onze westerse, protestantse cultuur. Ja, we moeten goed omgaan met anderen, maar die omgang is geformaliseerd. Een vulgaire versie van Kant vinden we misschien in de vele protocollen en voorschriften die de omgang met anderen, vooral buiten de intieme sfeer, vorm moeten geven. Het directe, spontane contact is weggeformaliseerd. Waar zijn we bang voor? Voor zelfverlies? Of juist dat we zonder formalisering niet weten hoe om te gaan met anderen? Of is een economisch argument steeds sterker gaan wegen? Direct contact kost tijd, en dus ook geld.

Ik voelde dat vervreemding niet per se eenzaamheid of isolatie betekent. Ik ervoer juist een verbinding, waar geen theorie aan kan tippen. Ik denk ook dat deze verbinding niet haaks hoeft te staan op een eigen levensstijl. Wel is in deze directe ervaring van delen en troost autonomie niet langer het uitgangspunt. Deze eigen stijl wordt voortdurend geschapen in interactie met anderen, of zelfs door in elkaar op te gaan. De geraaktheid blijft daarbij aanwezig, maar niet zo ruw als in een eerste fase van verwerking. De kwetsbaarheid komt op een hoger plan; ze is omgebogen tot een zorg voor anderen en jezelf. Maar veilig is ze nooit. Interactie met anderen betekent overgeleverd zijn.

Schopenhauer

Hoe ziet die eigen stijl eruit? Ik vond wel enkele aanwijzingen bij Arthur Schopenhauer, die zowel door Kant is geïnspireerd alsook zijn grootste criticus is. Ook Schopenhauer zoekt naar de grondslag van de moraal, maar een theorie is volgens hem tamelijk zinloos. Een ethische theorie heeft nog nooit tot een nobel karakter geleid, aldus Schopenhauer. En waarom hebben we een verplichting nodig om goed te doen? Impliceert een waarlijk ethisch leven niet dat we handelen uit onbaatzuchtigheid? Zijn idee berust ook niet op autonomie. Er is weliswaar een wil, maar die maakt ons allerminst vrij. De wil is bij Schopenhauer eerder een oerbeginsel van al het ondermaanse – levend of dood. Het is de pure wil tot manifestatie. Doel of betekenis is verder onbekend (we zien hier de eerste preludes op de evolutietheorie van Darwin, die de mens definitief overlevert aan een doelloos universum). Voor de mens geldt dat niet anders. Onze rationaliteit vormt hooguit een bootje op een woeste oceaan van verlangens en driften. We krijgen er nooit grip op, en dat is een voortdurende bron van leed. We hoeven er wat dat betreft geen doekjes om te winden: leven is lijden. We worden gekweld door een voortdurende onrust, die ons voortjaagt.

Die verlangens en driften kunnen ons beslist tot pure egoïsten maken – als we anderen ondergeschikt maken aan onze wil tot manifestatie. Maar we hebben wél een relatieve vrijheid om een andere keuze te maken. Hoe? Omdat we door de ander zijn aangedaan, omdat we medelijden met hem hebben. We voelen met hem mee, als reisgenoot in het lijdende leven. Sterker nog: het enige wat ons scheidt van hem, is verschil in tijd en plaats. Elk verder verschil tussen ego en non-ego is een illusie. Zijn lijden is direct mijn lijden. En toch betekent dit niet dat we geen eigenheid hebben. We hebben een eigen plaats, maar midden in het mens-zijn. Tat tvam asi, citeert Arthur Schopenhauer het antieke Sanskriet uit de Hindoeïstische Upanishads: ‘Dit ben jij.’ Maar voor Schopenhauer is dit allerminst de autonome, rationele ‘jij’ van Kant. Het is een jij die zich deel weet van het menselijke bestaan, die ploeterend en verlangend door het leven gaat: ‘Mein wahres inneres Wesen existiert in jedem Lebenden so unmittelbar, wie es in meinem Selbstbewusstsein sich nur mir selber kundgibt.’

Al vele schrijvers hebben gezegd dat Schopenhauer lezen erg troostend kan zijn. Ik vond dat altijd pathetisch, maar ik moet zeggen: het helpt mij om zaken als kwetsbaarheid en vervreemding ten goede te keren. Een mens is vreemd, in zoverre zijn zelf opgaat in de ander – daarom is het ook zo schokkend als die ander er opeens niet meer is. Maar in medelijden vinden we onszelf ook weer terug, als deel van het menselijke bestaan. Toch kan het geen kwaad om uit deze mystieke sferen af te dalen, en enigszins een praktische wenk te geven hoe hier een eigen stijl in te vinden. Compassie is bijvoorbeeld een heel belangrijke. Autonome compassie bestaat niet – er is altijd een ander nodig die ons raakt. Maar wél moet ikzelf daarop antwoord geven. Dat vraagt om een eigen stijl. Bijvoorbeeld een alledaagse zorgzaamheid – een blik van herkenning, een opmerking of steun. Een arm, een relativerende grap.

De compassie biedt ook tegenwicht aan maakbaarheid, en ook daarin kunnen we een eigen stijl vinden. We worden voortdurend overvallen door iets wat we niet kennen; wie het leven denkt te beheersen, komt bedrogen uit. Gezondheid, liefde, carrière, vriendschap, samenleven: het zijn per definitie onzekere kwesties, en het dendert maar voort. Wat betekent dat voor onze wensen en verlangens? Wat kunnen we verwachten van anderen, die soms al even onmachtig zijn als wijzelf? Wat kun je hun verwijten? Een belangrijk punt – zeker bij gebroken relaties.

Daimon

De belangrijkste ervaring die een eigen stijl vraagt, is een dieper besef van de dynamiek tussen tragiek en vernieuwing. Er is dat mooie beeld van Hannah Arendt in The Human Condition waarin ze schrijft dat een deel van ons altijd voor onszelf verborgen blijft. Ze spreekt van een ‘daimon’ die bij ieder mens op de schouder zit. Die daimon is niets anders dan de veelvormigheid, de gebrokenheid, de vervreemding en het onverwachte dat ieders leven treft. We kunnen onze daimon zelf niet zien; hij zit immers op onze schouder. Dat is misschien maar goed ook, want zouden we nog een stap durven zetten als we op voorhand beseffen hoe gebroken het leven kan zijn? Toch kan door een goede omgang ook een daimon bijdragen aan eudaimonia: het Oudgriekse woord voor geluk. De vervreemding blijft pijn doen, maar is ook onlosmakelijk verbonden met de dynamiek van het leven. Zonder de gebrokenheid kan er niks nieuws beginnen. Een voor de hand liggend voorbeeld zijn mensen die een ernstige ziekte hebben overleefd, en daarna het roer omgooien. We moeten heel voorzichtig zijn om tegenslag te zien als een voorwaarde voor vernieuwing – die gedachte zou tegenslag bijna wenselijk maken, en er is een categorie aan lijden die volstrekt zinloos blijft. Maar de samenhang valt ook niet te ontkennen. Niemand wil veranderen, zoals Cave zegt, maar soms moet je wel. En dat biedt ook een nieuwe horizon.

Wat dit betekent voor mijn leven, kan ik nog niet zeggen. Een vriend van me zei dat ook een litteken mooi kan zijn. Dat waren troostende woorden. Een leven zonder littekens brengt nooit iets nieuws. Maar een litteken blijft ook altijd een zwakke plek.

Dit artikel staat ook in onze nieuwe Levenskunst special, een extra dik nummer vol met inspiratie voor het goede en zinvolle leven.