Home Lijden in het winkelcentrum

Lijden in het winkelcentrum

Door Marjan Slob op 05 maart 2013

04-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Hollywoods eerste wet luidt: entertain! Desondanks kunnen er hele denkwerelden schuilgaan achter filmbeelden – of de maker zich daar nu van bewust is of niet. Twee scènes in Steven Spielbergs actiefilm Minority Report, sinds deze maand op dvd, weten de huidige tijd in beelden te vangen. Over informatie-actiehelden en de horror van het winkelcentrum.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het is moeilijk te zeggen waarom een film je raakt. Een verklaring is altijd een soort liegen achteraf. Eerst gebeurt het: je voelt iets, je bent aangedaan. Dan pas probeer je – als de film tenminste die moeite waard is – te reconstrueren waarom je eigenlijk ontroerd raakt.

Zelf behoor ik tot de grote groep kijkers die braaf tranen en snottebellen produceren als het script daarop aanstuurt. Mensen die elkaar na verwijdering weer in de armen vallen. Liefdesbekentenissen op het sterfbed. Toegewijde kinderen die ondanks tegenslagen kampioen worden. Ik huil wel mee. Maar die tranen interesseren me niet, ik veeg ze gedachteloos af. Ze biggelen over gebaande paden. Voorspelbaar, saai. Het wordt daarentegen interessant als je geroerd bent en je weet zelf niet goed waarom. Want dan snap je iets diep van binnen wat je je officieel nog niet gerealiseerd hebt.

Twee momenten in Steven Spielbergs recente actiefilm Minority Report hebben voor mij die status. De scènes zijn op zich niet cruciaal voor het verloop van de film, maar zij zijn het die blijven resoneren, die de film in mijn herinnering glans geven.

Het jaar is 2055. In een poeltje liggen drie ‘pre-cogs’, jongeren met een hersenbeschadiging die hen helderziend maakt voor alle moorden die staan te gebeuren. Op hun hoofd zit een zilveren helm met snoeren waardoor hun indrukken direct op een gigantisch, doorzichtig beeldscherm hoog boven hen te zien zijn. Daar verschijnen uitsluitend beelden van moord- en doodslag. Het poeltje vormt het hart van de afdeling Precrime in Washington DC. Via de pre-cogs kan John Anderton (Tom Cruise), de dynamische baas van Precrime, moordenaars oppakken nog voordat ze hun misdaad hebben begaan. In een rondgang hoog boven hun hoofden combineert hij de beelden van de pre-cogs met harde data tot een logisch verhaal. Als hij weet waar de moordenaar toe gaat slaan, trekt hij er met zijn team op uit om de boef bij voorbaat in te rekenen. Dat werkt. Al in geen zes jaar is er iemand in Washington DC vermoord.

Het drama komt op gang zodra de pre-cogs voorzien dat Cruise zelf een moord gaat plegen. Cruise slaat op de vlucht en de film ontpopt zich als een meditatie over keuzevrijheid versus lotsbestemming. Het verhaal van Minority Report is verder niet opmerkelijk. Flitsend vormgegeven, dat wel, maar zo’n soort verhaal heb je vaker gezien. Wel opmerkelijk zijn die paar beelden.
 

Schubert

De eerste scène die mij aangrijpt zit in het begin van de film en toont Tom Cruise, die energiek binnenstapt in zijn tempel met pre-cogs. Hij trekt een laserhandschoen aan, sluit even in concentratie de ogen, snuift lucht via zijn neus naar binnen en spreidt zijn armen. En opeens klinkt daar Schuberts Onvoltooide Symfonie. Op het enorme doorzichtige computerscherm verschijnen de visioenen van de pre-cogs, losse plaatjes die Cruise met zijn laserhandschoen kan verschuiven, manipuleren en combineren met allerlei data die hij via diskettes op het scherm kan invoeren. Zien de pre-cogs zo’n type huis? O, dat is dan in die wijk van Washington. Een witte man van begin veertig met dat uiterlijk? Eens kijken in de database, dat moet Howard Green zijn. En zo voort, en zo verder, totdat Cruise in een adembenemende sequentie de visioenen van de pre-cogs via sierlijke en besliste armbewegingen letterlijk in een logisch verband heeft gedirigeerd. Het is een triomfantelijke scène, waarin Cruise verschijnt als een soort hogepriester van de informatie.

‘Hoe waar is dat’, denk ik, ‘Wat een treffend beeld om uit te drukken dat het hard werken is om van informatie tot inzicht te komen.’ Want zo is het: om te begrijpen waar iets om draait, moet je feiten en indrukken ordenen en in een logisch verband plaatsen. De pre-cogs leveren alleen inhoud, en zijn daarmee ziende blind. Hun indrukken hebben een emotionele lading, maar moeten in een kader geplaatst worden om enige betekenis te krijgen, en het is precies de constructie van zo’n kader waar moderne mensen het zo moeilijk mee hebben. Ga alle informatie die via kranten, televisie, boeken, internet, en andere mensen op je af komt maar eens ordenen tot een betekenisvol geheel! De moed zakt je bij voorbaat in de schoenen. Iemand die dat goed, snel en elegant kan, zoals het personage van Cruise, verdient het om onze voorganger te zijn. Hij ziet immers een rode draad waar anderen alleen chaos voelen, hij weet beelden in sequentie te zetten waar wij ronddolen in een grabbelton van feiten en indrukken. Hij is de archetypische detective, hij combineert losse gegevens rondom een motief, en dan: bingo! Hij weet waar hij wezen moet, en hij weet ook wat hem te doen staat. Hij is de ware informatie-actieheld.
 
Zodra een deskundige bij Nova of een commentator in de krant weer een riedel afsteekt over de overdaad aan informatie, de fragmentatie en desoriëntatie die dat voor de hedendaagse burger met zich meebrengt, dan zal ik voor mijn geestesoog Cruise met gespreide armen zijn computerscherm zien bezweren. Naar zo iemand verlang ik als de chaotische stroom oorlogsbeelden uit de Golf over me heen spoelt. Ik mis dan een informatieheld die daar voor mij een coherent en waarachtig verhaal van maakt. Vermoedelijk bestaat zo iemand alleen maar in films en sprookjes, maar dat maakt het verlangen niet minder reëel. Zo kan een stukje uit een film symbool gaan staan voor de tijd waarin je leeft. Zo wordt een film die ogenschijnlijk gaat over vrijheid versus determinisme ook en vooral een film over wat het is om werkelijk te kunnen zien.

Die benadering maakt de positie van de orakelende pre-cogs weer dringend. Want waar Cruise informatie weet om te vormen tot inzicht, daar ondergaan de pre-cogs hun beelden alleen maar. Zij ‘zien’ van alles. Ze hebben visioenen waar ze in ieder geval niet naar kunnen handelen -ze liggen immers vast aan de snoeren in hun poeltje – en die ze hoogstwaarschijnlijk niet eens kunnen duiden. Spielberg maakt gevoeglijk duidelijk dat zo’n toestand geen pretje is. Er schieten de meest gewelddadige beelden door hun hoofd, je ziet ze huiveren, trillen en sidderen, met wijd open ogen staren ze in de verte, gedoemd om te zien wat voor verschrikkelijks de wereld te wachten staat. De conclusie is onontkoombaar: ze lijden.



In het begin trekt Cruise zich hun lot nog niet aan. ‘Het is beter om hen niet als mensen te zien’, zegt hij tegen een bezoekende agent. ‘Het zijn gewoon patroonherkenningsfilters.’ Maar als zijn eigen leven op het spel staat, ontvoert hij Agatha, de begaafdste van de pre-cogs, omdat zij iets weet dat zijn hachje kan redden. Hij sleurt haar voort -Agatha zakt van ellende steeds door haar benen – richting een winkelcentrum. En daar speelt de tweede scène zich af die mij zoveel doet.
 

Koloniseren

Spielberg geeft eerder in de film een visioen van computertechnologie in een tijd waarin informatieverwerking topsport is geworden. Nu laat hij je het winkelcentrum van de toekomst zien. Interactieve reclameborden lachen je toe en fluisteren een gepersonifieerde boodschap in je oor op een toon die past bij het product dat ze aanprijzen: vrolijk bij kinderspeelgoed, zwoel bij parfums, stoer bij doe-het-zelf-gereedschap. Het winkelende publiek heeft geen moment rust. Nu kun je soms al claustrofobisch worden van al die reclameboodschappen en billboards die jou zo heel graag willen raken en aanspreken. Het visioen van Spielberg is dan ook een angstig besef: zo zal de handel de openbare ruimte gaan koloniseren als de techniek het mogelijk maakt.

Als Cruise bij een kledingwinkel een broek gaat kopen voor pre-cog Agatha (ze moet tenslotte haar vissenpakje uit) verwelkomt een virtuele vrouw op een zuil in de winkel hem: ‘Hallo, hoe is uw tanktop bevallen? Op de tweede verdieping vindt u een nieuwe aanbieding van shirts naar uw smaak. Veel plezier bij het winkelen mijnheer Cruise!’ Oh nee, denk je, straks zal het ook in de grote stad niet meer lukken om even anoniem te zijn. Altijd wil iemand iets met je, voor je, van je. Altijd word je iets toegesist.

Is het voor sommige gewone mensen al geen pretje om door een winkelcentrum te lopen, voor Agatha is het ronduit een ramp. Ook voor haar is anonimiteit een onbereikbaar ideaal, maar dan de andere kant op. Het probleem is niet dat ze steeds bestempeld, ingedeeld, geduid en gedoelgroept wordt – als pre-cog valt ze buiten dat systeem. Zij kan anoniem in de wereld zijn, maar de wereld is voor haar niet anoniem. Ze voelt de wensen en behoeften van al die mensen, en dan vooral hun pijn, hun angst. Het stralende, smetteloze winkelparadijs is voor haar een plek van lijden. Agatha voelt daarmee wat ik soms vind dat ik zou behoren te voelen: de ellende die schuilgaat achter al die goedkope kleren, die gave vruchten, die sappige hamburgers; de exploitatie van aarde en arbeiders die aan de blinkende producten voorafgaat. Alleen verdraag ik het niet om mij dat steeds te realiseren en sluit ik soms welbewust de ogen. Ik wil soms niet zien, niet weten. Dat is Agatha natuurlijk niet gegund, en daar loopt ze, rillend, door haar knieën zakkend, tegen Tom aangeklemd.

In het winkelcentrum gebeurt er iets met Agatha: ze blijkt te weten wat iedereen zal gaan zien. Die gave stuwt het plot voort, want door op de blikken van anderen te anticiperen kruipt ze net op tijd achter een ballonnenman of onder een paraplu; zo ontsnappen Tom en zij aan hun achtervolgers. Tegelijkertijd transformeert Agatha in het winkelcentrum van een ‘gewoon’ helderziend meisje in een soort god die elk denkbaar perspectief tegelijk inneemt. Want is het alziende oog, niet gebonden aan een bepaald lichaam, niet gebonden aan een bepaald gezichtspunt, niet het kenmerk van een god? En wat een betreurenswaardige god is het, die lijdt, alles voelt en ziet, en niet kan ingrijpen.

De paus heeft onlangs gezegd dat God zich teleurgesteld van de wereld heeft afgekeerd. De god van de paus heeft kennelijk die keuze. Agatha niet. Wat zou God voelen als hij door een westers winkelcentrum liep?
 
Minority Report, regie Steven Spielberg, 2002, 139 minuten, te huur op video en dvd.