‘Waarom worden rokken korter? Omdat ze lang zijn geweest. Waarom worden ze lang? Omdat ze kort zijn geweest.’ Lars Svendsen over de logica van de mode.
Voor mode als studieobject hebben filosofen tot nog toe weinig belangstelling gehad, daarvoor is mode te oppervlakkig en filosofie te diepzinnig. Gelukkig hebben we de Noorse filosoof Lars Svendsen, die als tiener de krokodil van zijn versleten Lacoste-shirt afhaalde om die op een nieuw, goedkoop shirt te naaien. Deze ontboezeming kunnen we lezen in Mode. Een filosofisch essay. Svendsen is te vergelijken met Alain de Botton en John Armstrong: een verhoudingsgewijs jong (1970) auteur die alledaagse verschijnselen aan een filosofische analyse onderwerpt, en dat in een vlotte stijl. Eerder schreef hij het succesvolle Filosofie van de verveling.
Svendsen betoogt dat mode sinds de Renaissance een van de invloedrijkste verschijnselen in de westerse beschaving is, dat inzicht in mode zou moeten bijdragen aan inzicht in onszelf en ons handelen, en dat mode dus als een serieus onderwerp van filosofisch onderzoek moet worden beschouwd. Hij trekt in twijfel of er wel iets is dat boven de mode staat. Dat kunst aan mode onderhevig is, lijkt evident, maar hetzelfde geldt volgens hem voor wetenschap, politiek en filosofie. ‘Er bestaan maar weinig duidelijke weerleggingen in de geschiedenis van de filosofie. Wanneer zich filosofische omwentelingen voordoen, bijvoorbeeld bij Descartes en Kant, gebeurt dat niet omdat hun voorgangers onbetwistbaar weerlegd zijn, maar eerder omdat veel filosofen de traditionele filosofie beu zijn en het gevoel hebben dat deze op een laag pitje staat, zodat er behoefte is aan iets nieuws.’
Mode gaat dus niet alleen over kleren. Svendsen citeert de filosoof Gilles Lipovetsky: ‘Mode is een bijzondere vorm van maatschappelijke verandering, los van een specifiek object. Mode is vooral een maatschappelijk mechanisme met als kenmerken een heel korte duur en min of meer grillige wisselingen, waardoor invloed mogelijk is op heel diverse terreinen van het collectieve leven.’ Dat mechanisme valt echter vooral op met betrekking tot kleding, stelt Svendsen, en daarom staat die in zijn boek centraal.
Mode is irrationeel. Er wordt gezocht naar verandering omwille van de verandering, niet omwille van verbetering. ‘Waarom worden rokken korter? Omdat ze lang zijn geweest. Waarom worden ze lang? Omdat ze kort zijn geweest.’ De tijd tussen de introductie van een mode en de vervanging ervan door een nieuwe wordt almaar korter. In de negentiende eeuw bedroeg deze cyclus een tiental jaren, vanaf de jaren zeventig nog slechts een seizoen. In een dergelijk tempo kan niemand totaal nieuwe stijlen creëren, en ontwerpers zijn dan ook steeds vaker oude stijlen gaan recyclen. Vanaf de jaren negentig is het recyclen in zo’n stroomversnelling geraakt, dat ‘iets amper de tijd krijgt om uit de mode te raken, voordat het alweer in de mode is. Het gevolg is dat de eigentijdse mode wordt gekenmerkt door een algehele gelijktijdigheid van alle stijlen. [We zijn] op een punt beland dat de mode – door zijn potentie ten volle te realiseren – zijn eigen logica heeft afgeschaft.’ De traditionele vervangingslogica van de mode heeft daarmee plaatsgemaakt voor een aanvullingslogica. Het oude en het nieuwe bestaan nu naast elkaar. Zoals Andy Warhol zei over de kunst: ‘Er is plaats voor iedereen.’
Hoe verspreidt mode zich? Een invloedrijke sociologische theorie beschrijft het ‘trickle-down’-effect: lagere klassen proberen zich te verheffen naar het niveau van de hogere klassen door de manier waarop die zich kleden te imiteren. Mode wordt dus boven in de maatschappij gecreëerd, en werkt naar beneden door. ‘Trickle-down’-theorieën werden al in de achttiende eeuw geformuleerd, door ander anderen Kant, die schreef dat een mode wordt gedragen ‘door de lagere standen nadat men die aan het hof al heeft afgedankt.’ Svendsen maakt duidelijk waar deze theorie tekortschiet. Er zijn genoeg voorbeelden van kledingstukken die juist op de maatschappelijke ladder zijn gestegen, zoals de jeans, die oorspronkelijk werd gedragen door de arbeidersklasse, daarna door de middenklasse, om uiteindelijk terecht te komen in de collecties van Yves Saint-Laurent en Versace. Bovendien leven we niet meer in de klassenmaatschappij van weleer. Sinds de opkomst van het moderne individualisme, drukken we met onze kleding geen klassenidentiteit meer uit, maar een persoonlijke identiteit, of proberen dit althans.
Glamour
In een hoofdstuk over mode en kunst betoogt Svendsen dat modeontwerpers er nooit in geslaagd zijn volledige erkenning als kunstenaars te verwerven, maar daar wel naar blijven streven. Sommige hebben de traditionele glamour van modeshows en modefotografie daarom (tijdelijk) verruild voor een controversiële esthetiek van agressie en destructie – denk aan de ‘heroin chic’ met modellen die uit de goot geraapt lijken. Deze ontwerpers shockeren in een poging voor avantgardekunstenaars door te gaan. Maar het uiteindelijke doel is altijd reclame. Over de vraag of mode kunst is, doet de auteur niet al te moeilijk: die vraag is overbodig of oninteressant. Als we mode als kunst willen zien, dan is het kunst van weinig betekenis.
Tot een vergelijkbare conclusie komt hij in het hoofdstuk over mode en taal. Zoekend naar de relatie tussen een kledingstuk en zijn betekenis, haalt hij Ronald Barthes en Ferdinand de Saussure aan, om tot de wat teleurstellende slotsom te komen dat kleren als communicatiemiddel eigenlijk weinig geschikt zijn.
Zoals in de hedendaagse mode meerdere stijlen naast elkaar bestaan, zo biedt dit boek verschillende filosofische en sociologische theorieën, die Svendsen losjes verweeft. Aan het eind van zijn boek gekomen, lijkt hij het geduld met zijn onderwerp te verliezen. In creatief opzicht bevindt de mode zich in een diep dal, merkt hij op, en belangrijker: wie denkt zich door middel van kleding een sociale identiteit aan te meten, komt bedrogen uit, want identiteit veronderstelt een zekere bestendigheid, en dat is nu juist wat de mode niet brengt. ‘De conclusie […] kan nauwelijks een andere zijn dan dat mode een zeer gevarieerd verschijnsel is dat voorgeeft betekenis te hebben, die hij in werkelijkheid slechts in zeer beperkte mate bezit.’ Het komt erop neer dat mode buitenkant is – een bevinding die niet als een schok zal komen. Maar het feit dát wij die buitenkant cultiveren, zegt veel over de stand van onze samenleving, besluit Svendsen. Ja, daar valt weinig tegen in te brengen.
Mode. Een filosofisch essay, door Lars Svendsen, vert. Ronald Kuil, uitg. Ten Have, Kampen 2007, 190 blz., € 22,50