Volgens werkgeversorganisatie VNO-NCW moet Nederland 'minder krampachtig' vasthouden aan haar Kyoto-verplichtingen. 'Een gotspe', aldus filosoof Koo van der Wal.
In het manifest ‘Nederland kán winnen’, dat de werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland onlangs aan de regering overhandigden, pleit het bedrijfsleven voor een versoepelde omgang met maatregelen die de uitstoot van broeikasgassen moeten tegengaan. Woordvoerder Joop Daggers van VNO-NCW legt uit waarom: ‘Het belangrijkste probleem is dat het huidige verdrag totaal niet werelddekkend is. Economische grootmachten als de Verenigde Staten, Canada en Australië doen niet mee, en groeimarkten als China, India en Indonesië hebben volgens het huidige protocol geen verplichtingen.’ De Europese landen bevinden zich daardoor in een oneerlijke concurrentiepositie, stelt Daggers.
Dat het huidige Kyoto-verdrag te wensen overlaat, beaamt Koo van der Wal, emeritus hoogleraar filosofie en bijzonder hoogleraar milieufilosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. ‘Een land als China onttrekt zich straffeloos aan de wereldwijde beperking op de CO2-uitstoot, terwijl het land in de woorden van NRC Handelsblad “de vieze man van de wereld” is. Dat is een tekort van Kyoto, maar mag geen excuus zijn voor ontwikkelde landen als Nederland om niet mee te doen. Het motief van VNO-NCW is dat Nederland zich – als braafste jongetje van de klas – in een onmogelijke concurrentiepositie bevindt. Ik zou juist zeggen: “We moeten de overheid ontzettend achter de broek zitten dat zij er op Europees niveau voor pleit dat die andere landen hun verplichtingen wel gaan naleven.” Het moet precies de andere kant op gaan: de concurrentieposities moeten gelijkgetrokken worden, doordát iedereen zich houdt aan zijn Kyoto-verplichtingen.’ Gebeurt dit niet, dan komt men zichzelf ‘op niet al te lange termijn’ tegen, meent Van der Wal. ‘Men moet niet doen alsof de gevolgen van het klimaatprobleem bedrijfsongevallen van de moderne samenleving zijn.’
Hoe moet een post-Kyoto verdrag – het ‘oude’ verdrag loopt in 2012 af – er volgens VNO-NCW dan wel uitzien? Daggers: ‘De maatregelen moeten oog hebben voor problemen in de hele wereld. Een aanpak die is gebaseerd op absolute reductiepercentages per land werkt niet. Daar schrikt iedereen van terug. Met name groeiende economieën zijn bang dat ze niet meer verder kunnen groeien. Snelle toepassingen van nieuwe technologie is volgens ons de cruciale factor. Een aanpak volgens deze lijn wordt onderschreven door onder meer de Verenigde Staten, Australië, China en India. Wij moeten ons daarbij aansluiten.’
Van der Wal heeft zijn bedenkingen bij het vertrouwen dat het bedrijfsleven stelt in de technologie. ‘We moeten wel degelijk alle vormen van geavanceerde technologie gebruiken, maar ook bedacht zijn op eventuele onaangename gevolgen. Alleen langs technische weg is het milieuprobleem absoluut onoplosbaar.’ De huidige klimaatproblematiek biedt geen ruimte voor ‘naïeve denkwijzen uit de moderniteit’, meent Van der Wal. ‘De visie van VNO-NCW is het oude verhaal van “wij hebben alles onder controle.” Dat is natuurlijk hét Leitmotiv van de moderne tijd: het beheersingsdenken. Het blijkt echter steeds meer dat we de situatie juist heel slecht beheersen. In de klimaatproblematiek zijn we een punt aan het naderen, waar de boel omkiept, zodat het klimaatsysteem wereldwijd op een totaal andere manier zal gaan functioneren. We weten dat dit soort kritische punten er zijn, maar we kunnen niet bepalen waar ze liggen, en hebben geen idee wat er daarna gebeurt. Exit beheersingsdenken!’
Van der Wal pleit ervoor om zoveel mogelijk ‘ethisch greep te krijgen’ op de klimaatproblematiek. ‘De traditionele ethiek begint steeds meer tekort te schieten om ons handelen in moreel perspectief te plaatsen via geloofwaardige modellen. De tijd- en ruimteschaal is immers ontzettend uitgebreid. De oude ethiek is een ethiek van de nabijheid, van mensen die hun naasten face to face ontmoeten. Ons handelen nú heeft gevolgen voor mensen aan de andere kant van de planeet. Ook is er nooit gedacht in termen van verplichtingen tegenover toekomstige generaties. Dat is een volstrekt nieuw probleem. Het vervelende van de huidige situatie is dat ons handelen steeds meer een handelen onder onzekerheid is, terwijl de gangbare ethische theorieën het hebben over handelen onder zekerheid, hooguit onder waarschijnlijkheid. Hoe meer onbekend land we leren kennen, hoe meer we geconfronteerd worden met een tekort aan kennis: dat is een rare paradox.’
Het besef dat ons handelen zijn tol eist in het milieu, dringt maar langzaam tot ons – en in het bijzonder het bedrijfsleven – door. Van der Wal: ‘Dit type maatschappij, dat is gebouwd op oude opvattingen van modernisering en vooruitgang, is onhoudbaar: inherent onduurzaam. De oude vooruitgangsidee – dat het alleen maar beter zal gaan – moeten we loslaten. Het moderniseringsproces kenmerkt zich door een dialectische dynamiek: het proces roept zijn eigen tegenkrachten op. En een van die tegenkrachten is het milieuprobleem. We mogen niet langer denken dat er een vooruitgang is zonder prijs.’
Daggers van VNO-NCW stelt op zijn beurt dat bestuurders, het bedrijfsleven, de wetenschap en de burger ieder hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen voor het milieu. ‘Als vertegenwoordigers van een van die groepen kijken wij zakelijk naar dit soort milieuvragen. Wij werken samen met de overheid, onder meer via het maken van vrijwillige afspraken en het sluiten van overeenkomsten. Daarbij is het belangrijk dat de overheid uitgaat van de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Door alles dicht te timmeren met regeltjes ga je daaraan volledig voorbij. Het beleid van de overheid moet geënt zijn op vertrouwen en niet op wantrouwen, zoals nu nog teveel het geval is.’ Van der Wal kijkt hier bedenkelijk bij: ‘Er moet een grond zijn voor vertrouwen. Veel mensen uit het bedrijfsleven gaan – net als veel politici – uit van het primaat van de economie: het bedrijfsleven is de motor van de samenleving, en wie het bedrijfsleven een strobreed in de weg legt, schaadt daarmee de samenleving. In dat economisme ligt een groot probleem. Als er een vertrouwensrelatie moet bestaan, moet die ook vanuit het bedrijfsleven komen. Het bedrijfsleven is belangrijk, maar het is niet de enige, bepalende sector.’
Wat betreft de praktische toepassing van de ‘ecotax’ – als financieel instrument binnen het milieubeleid – is het Nederlandse bedrijfsleven kritisch, stelt Daggers. ‘Principieel hebben wij er niets op tegen en het kan het efficiënt werken. Maar in veel gevallen zijn de bijwerkingen zo groot, dat het economische schade oplevert. Nederland is nu wereldkampioen ecotax. Dat is zeker niet in het belang van onze economie.’ Wederom een kortzichtige redenering, aldus Van der Wal: ‘We moeten er niet aan deze kant uitstappen, maar juist zorgen dat iedereen meedoet. Je moet uitgaan van de beste oplossing, niet van eventuele bijwerkingen. Daggers zegt impliciet dat de economische activiteit eigenlijk belangrijker is, en dat we dan maar – in de woorden van VNO-NCW-voorzitter Bernard Wientjes – “bepaalde ontwikkelingen in het milieu moeten accepteren.” Hoe je het ook wendt of keert, een aantal ontwikkelingen op milieugebied zijn sowieso onomkeerbaar geworden. In een recent rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu wordt dit “een tragische situatie” genoemd. Dan kun je toch niet zeggen dat we dat dan maar moeten accepteren? Dat vind ik werkelijk een gotspe.’
Johan van de Werken
Koo van der Wal publiceerde onder andere De omkering van de wereld. Achtergronden van milieucrisis en zinloosheidsbesef (1996, Ambo).