Home Karl Popper over de culturele en technologische evolutie

Karl Popper over de culturele en technologische evolutie

Door Karl Popper op 13 november 2012

01-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Een van de grote voordelen van mijn ouderdom is dat ik denk dat onze wereld en de daarin aanwezige mensen allebei geweldig zijn. Ik weet dat er ook veel slechte dingen in onze wereld zijn, maar toch is deze wereld nog steeds de beste die er ooit in de geschiedenis geweest is’, schreef Karl Popper in 1991. Een pleidooi voor vooruitgang door vergissingen.

Ik ben bijna even oud als de auto. Ik was nog niet geboren toen deze in 1886 werd uitgevonden, maar ik was al een jaar oud toen keizer Wilhelm II (die ik me nog goed kan herinneren) zijn eerste auto aanschafte. Mijn eerste autorit naar het slot Altenberg, bij Greifenstein aan de Donau, was met een Mercedes die toebehoorde aan de eigenaar van het kasteel, een vriend van mijn vader. Eerder werden we altijd afgehaald door een koets met vierspan, maar deze keer kreeg ik te horen dat we in een Mercedes zouden gaan, de beste Duitse auto en het eerste exemplaar van dat model dat in Oostenrijk werd geïmporteerd. Het moet in 1907 of 1908 geweest zijn.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Ik kocht mijn eerste (tweedehands) auto in 1936 in Londen. Ik reed er onmiddellijk mee naar Cambridge en toen ik daar uitstapte – aan de rechterkant, natuurlijk – zag ik dat het achterwiel en zijn as een behoorlijk stuk van de auto uitstaken. In mijn herinnering kon je zo’n dertig centimeter van de as zien, maar het kan goed zijn dat mijn verbazing mijn geheugen heeft vertekend. Het was een sportwagen genaamd ‘Standard’, een merk dat – terecht – al lang is verdwenen.

Deze ervaringen zijn enkele van de onherhaalbare voordelen van de ouderdom. Een ander voordeel is dat ik, in tegenstelling tot mijn jongere tijdgenoten, denk dat onze wereld en de daarin aanwezige mensen allebei geweldig zijn. Ik weet dat er ook veel slechte dingen in onze wereld zijn, maar toch is deze wereld nog steeds de beste die er ooit in de geschiedenis geweest is. Wanneer ik dat zeg, behandelen mijn luisteraars me gewoonlijk alsof ik seniel ben. Dat kan best waar zijn, maar ik ben bereid om me tegen iedereen te verdedigen en te betogen dat de alomtegenwoordige klaagzang over de slechte wereld waarin we leven – wat de dominante religie van onze tijd genoemd zou kunnen worden – strijdig is met alle feiten. Mijn voornaamste these is dat we het niet alleen economisch beter doen, maar dat we ook cultureel en moreel beter zijn. Eén ding wil ik wel toegeven, namelijk dat we stommer zijn dan ooit tevoren en niet kritisch zijn tegenover alles wat modern wordt gevonden.

Trial and error
Misschien ligt de reden hiervan in de verschrikkelijke fouten die we als leraren maken, en aangezien onderwijs als technologie kan worden beschouwd, zijn dit technologische fouten. Het ergste hiervan is dat we niets van deze fouten leren, en dat brengt me op mijn onderwerp van vandaag.

Fouten verbeteren is de belangrijke methode in technologie en in leren in het algemeen. In de biologische evolutie lijkt het de enige wijze van vooruitgang te zijn. Men spreekt terecht van de methode van trial and error, maar daarmee is het belang van fouten of missers – van de mislukte poging – te zwak uitgedrukt.
De biologische evolutie wemelt van de fouten, en hun verbetering geschiedt langzaam. We kunnen onze vele fouten dus verontschuldigen door ons in herinnering te roepen dat we alleen moeder natuur kunnen imiteren – en dat we ze gewoonlijk wel wat sneller verbeteren dan de natuur dat doet. Want sommigen van ons proberen bewust van onze fouten te leren. Alle wetenschappers, technologen en technici doen dat bijvoorbeeld, of zouden het in elk geval moeten doen. Dat is immers precies wat hun beroep van hen vraagt.
 
Het leven, begonnen met eencellige organismen, vindt de meest verbazingwekkende dingen uit. Nieuwe uitvindingen of mutaties gaan gewoonlijk verloren, omdat ze veel vaker grove fouten dan geslaagde pogingen zijn. We kunnen veel van onze ideeën al als fouten herkennen voordat we ze serieus bekritiseren, en andere kunnen door kritiek terzijde worden gelegd voordat ze het productiestadium bereiken. Wat betreft bewuste zelfkritiek en vriendschappelijke of vijandige kritiek door collega’s lijken we misschien superieur aan de natuur. Wat betreft de methode van trial and error, de methode van selectie door cruciale experimenten, is tot op heden de natuur verre superieur aan ons geweest. Veel van haar uitvindingen – bijvoorbeeld de omzetting van zonne-energie in een gemakkelijk bewaarbare vorm van chemische energie – hebben we tot dusver vruchteloos proberen te imiteren. Maar in de nabije toekomst zal het ons lukken.

Leven is altijd problemen oplossen. Alle organismen zijn uitvinders en technici, goed of minder goed, succesvol of minder succesvol in het oplossen van problemen. Zo is het onder de dieren – spinnen bijvoorbeeld. Menselijke technologie lost menselijke problemen op, zoals de verwerking van afvalwater, of de opslag en bevoorrading van voedsel en water zoals bijen dat bijvoorbeeld ook moeten doen.

Vijandigheid tegenover technologie, zoals we dit vaak bij groene partijen aantreffen, is dus een dwaze vorm van vijandigheid tegen het leven zelf – iets wat zij helaas niet beseffen. De kritiek der technologie is vanzelfsprekend niet dwaas, zij is juist dringend nodig. Iedereen is daar op zijn eigen manier toe in staat, en ieders bijdrage is zeer welkom. Bovendien is kritiek uitoefenen een beroepsvaardigheid van technologen, zodat ook zij voortdurend bezig zijn met de kritiek der technologie.
 
Het is belangrijk dat de aandacht wordt gevestigd op de weinig opgemerkte fouten die we maken. Het is begrijpelijk dat deze fouten vaak overdreven worden, maar misschien is dat nodig om gehoor te vinden. Maar de aanval op wetenschap en technologie als geheel, terwijl zij alleen voor de noodzakelijke verbeteringen kunnen zorgen, is niet alleen dom en voortkomend uit sensatiezucht, maar ook volslagen onverantwoordelijk.
Dat sommige sensatiezoekers zelfs nog verder gaan en beweren dat we ons op de rand van de afgrond bevinden en misschien een dictator nodig hebben om ons te redden terwijl Hitler ons nog vers in het geheugen ligt, kan alleen als waanzin worden bestempeld.

Luchtvervuiling
Het is zonder meer waar dat sommige problemen – bijvoorbeeld luchtvervuiling – speciale wetgeving kunnen vereisen. Er zijn ideologische aanbidders van de zogenaamde ‘vrije markt’ (waaraan we natuurlijk veel te danken hebben) die denken dat dergelijke wetgeving die beperkingen aan de vrije markt stelt, een gevaarlijke stap omlaag naar de weg tot slavernij is.

Maar dat is opnieuw ideologische onzin. Vierenzestig jaar geleden, in de eerste uitgave van The Open Society and its Enemies, heb ik al laten zien dat een vrije markt alleen kan bestaan binnen een wetsorde die door de staat is geschapen en wordt gewaarborgd. Een onderdeel van deze orde is bijvoorbeeld het reguleren van de wapenmarkt in het belang van de burgerlijke vrijheid in het algemeen, net zoals we het gedrag van wilde dieren en jachthonden aan banden moeten leggen. Inperkingen van welke vrijheid dan ook zijn altijd problematisch en een kwestie van ervaring. Er moeten onmiskenbaar wetten tegen de uitstoot van giftige gassen door de industrie zijn, en het is even onmiskenbaar een probleem hoe we een helder onderscheid kunnen maken tussen giftige gassen en lichtere vormen van luchtvervuiling (bijvoorbeeld uitlaatgassen van auto’s). Het precieze onderscheid zal afhangen van factoren zoals de verkeersdichtheid.

Hoe dan ook, we moeten het ideologische principe van de vrije markt vervangen door een ander principe, namelijk dat vrijheid alleen moet worden ingeperkt als dwingende redenen deze inperking noodzakelijk maken. En in veel gevallen zal er geen overeenstemming bestaan over wat echt noodzakelijk is.

Dit type situatie ontstaat altijd als vrijheid een rol speelt. Ze treedt beslist niet alleen op bij problemen met het milieu of de grootschalige industrie. In werkelijkheid hebben al onze handelingen onbedoelde gevolgen. Een aantal daarvan was wellicht met meer inspanning en kosten te voorzien geweest, maar andere kunnen gewoon niet voorspeld worden.
 
Toen Otto Hahn en Fritz Strassmann bijvoorbeeld het experiment uitvoerden dat uiteindelijk tot de splitsing van uranium leidde, hadden ze de gevolgen onmogelijk kunnen voorzien. Ze verwachtten zoiets helemaal niet en het kwam ook niet bij hen op de waargenomen resultaten, die ze maar niet konden begrijpen, op die manier te interpreteren.

Ik wil een onderscheid maken tussen twee categorieën uitvindingen. Ten eerste zijn er uitvindingen die bijdragen aan de groei van een bestaande bedrijfstak: het beste voorbeeld is James Watts stoommachine, die bij zijn toepassing in Groot-Brittannië vele bedrijfstakken voorbracht. We kunnen dergelijke uitvindingen scharen onder verbeterde productiemiddelen.

Tot de tweede categorie behoren de waarlijk grote culturele uitvindingen. De eerste hiervan was de menselijke taal zelf, gevolgd door de verschillende schriften, het geschreven boek, de eerste boekenmarkten in Athene (omstreeks 500 voor Christus), het gedrukte boek, de kopieermachine, de schrijfmachine, de computer, enzovoort.

Verbazingwekkend maar nauwelijks bekend is dat de eerste kopieermachine teruggaat op dezelfde James Watt die de stoommachine uitvond. Ze is gebaseerd op een heel simpel idee. Misschien herinnert u zich nog uit uw jeugd het ‘vloeipapier’, dat overbodig is gemaakt door sneldrogende inkten. Watts idee kwam in wezen neer op het combineren van een inkt die telkens weer opnieuw bevochtigd kon worden, met vloeipapier die deze absorbeerde. Om het daarbij optredende spiegeleffect te vermijden, gebruikte hij een speciaal bewerkt, dun vloeipapier dat de inkt doorliet zodat deze aan de andere kant kon worden afgelezen. Het patent, dat de vervaardiging van de twee vellen papier en de samenstelling van de inkt bestrijkt, dateert uit 1780! Deze uitvinding, de oudste kopieermachine die we kennen, raakte in vergetelheid – als ze überhaupt ooit bekend is geweest. Hier hebben we een voorbeeld van een niet opgemerkte uitvinding van het grootst mogelijke belang: cultureel van even grote betekenis als het gedrukte boek.

Een uitvinding die lange tijd bijna alleen culturele betekenis had, is de fotografie. Vele jaren lang voorzag zij vrijwel uitsluitend in de individuele behoefte aan een portret. Dit sproot niet alleen voort uit een wens tot overleving (denk aan de Egyptische mummies), maar ook uit de behoefte van familie en vrienden die hun herinneringen zo levendig mogelijk wilden houden.

Maar in cultureel opzicht nog belangrijker dan dit alles was de persoonlijke behoefte die leidde tot de massale vervoersrevolutie, waarin George Stephenson, de Britse ingenieur die de eerste locomotief vervaardigde, maar bovenal Henry Ford zo’n invloedrijke rol speelden. (Ik weet dat Ford geen uitvinder was, maar hij veroorzaakte een revolutie in Amerika en vervolgens in de wereld.)

Je zou kunnen zeggen dat de eerste spoorwegen gemotoriseerde koetsen voor mensen en hun bagage waren; het waren de passagierscoupés en niet de goederenwagons die het eerst kwamen. Ze speelden in op een persoonlijke behoefte om te reizen, hoofdzakelijk om verwanten en vrienden te bezoeken. Hetzelfde geldt voor het motorvoertuig en de revolutionaire T-Ford, die een revolutie in de hele Verenigde Staten veroorzaakten door niet alleen een nieuwe levenswijze te bevorderen, maar het Amerikaanse volk daadwerkelijk een nieuwe levenswijze te geven. Het was een geestelijke revolutie die naar een nieuw wereldbeeld en nieuwe attituden voerde, en dat betekende een grotere revolutie dan alles wat men van een veranderde levenswijze had kunnen verwachten. In feite bevrijdde het de mensen van ketens waarvan ze zich niet bewust waren geweest.

Dit is de vertaling van het (licht bekorte) titelessay uit All life is Problem Solving, door Karl Popper.

Vertaald uit het Engels door Ruud van de Plassche