Hoewel ik destijds pas twaalf jaar oud was, kan ik me het moment waarop mijn moeder haar diagnose kreeg nog goed herinneren. Ik had al vaak meegemaakt hoe een diepe somberte haar op een onverwacht moment overmeesterde, waarna ze voor een lange episode in zichzelf verdween. Toen er voor haar naamloze en onpeilbare verdriet eindelijk woorden kwamen – ‘manische depressie’ – voelde ik een zwaarte van me afglijden.
Ik verbaas me nog steeds weleens over de kracht van die woorden. Niet alleen het vooruitzicht van medicatie en therapie luchtte op; de naam leek op zichzelf al bevrijdend. Kan een naam psychisch leed verzachten?
In zijn boek Arbeit am Mythos schrijft de Duitse filosoof Hans Blumenberg (1920-1996) dat de mens namen geeft vanwege zijn angst voor het onbekende. ‘De wereld uitrusten met namen betekent het onverdeelde opdelen en classificeren, het ontastbare tastbaar maken, hoewel nog niet begrijpelijk.’ Zo beteugelde de mythische mens zijn angst voor stormen, door de stormen te benoemen.
Naamgeving bestaat volgens Blumenberg uit twee elementen: de doophandeling (de psychiater doopte mijn moeders lijden tot ‘manische depressie’) en het bezweringseffect dat hiervan uitgaat (het leed van mijn moeder leek voor het hele gezin beter te dragen, omdat we nu met een begrip naar die onoverzichtelijke kluw van gevoelens konden verwijzen).
Even tussendoor… Meer shortreads lezen? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Maar inmiddels vraag ik mij steeds vaker af of lijden wel minder erg is als je er een naam voor hebt. Met mijn moeders diagnose kwam destijds ook de belofte op verbetering, maar medicijnen en therapie hadden niet het gewenste effect. Bovendien riep de diagnose ook veel vragen op: waar begint de ziekte en houdt mijn moeder op? Klopt de diagnose wel?
De schrijver Rachel Aviv schrijft in haar recent verschenen boek Vreemden voor onszelf dat termen als ‘depressie’, ‘schizofrenie’ of ‘bipolair’ worden gebruikt als manier om over psychisch leed te praten zonder je in de ander te hoeven verdiepen. Op sociale media, waar mensen diagnoses vaak in hun bio vermelden, zie je in een oogopslag wat namen tegelijk zo aantrekkelijk en problematisch maakt: ze vatten een mysterieus probleem in een hapklaar woord.
Zo bezien heeft de bezwerende kracht van namen ook een gevaarlijke kant: de naam overschaduwt het benoemde, de vorm overvleugelt de inhoud. Het lijkt wel alsof we zodra we onze angst voor het onbekende hebben bezworen door het een naam te geven, het gevoel hebben dat onze taak erop zit.
Blumenberg hielp mij de heerlijke werking van de naam te begrijpen: we kunnen het onbekende bekend maken zonder het werkelijk te hoeven kennen. Maar hij benadrukt ook dat namen enkel oriëntatiebepalingen zijn; namen geven richting, geen inhoud. Benoemen maakt iets tastbaar (greifbar), maar daarmee nog niet kenbaar (begreifbar). Toen ik mijn moeder laatst vroeg wat zij inmiddels van haar diagnose vond, antwoordde ze dat ze er al jaren niet over had nagedacht. De ziekte is ons in de tussentijd allebei meer vertrouwd geworden; we praten over de ervaring achter de naam.
In de online rubriek ‘shortreads’ zoekt Filosofie Magazine elke week in een kort essay naar het antwoord op een alledaagse filosofische vraag.