Home Kaboutertjes

Kaboutertjes

Door Bert Keizer op 28 november 2018

Kaboutertjes
Cover van 12-2018
12-2018 Filosofie magazine Lees het magazine

Arjen Lubach was te gast bij Tijs van den Brink, die nu honderd keer tegenover iemand zat die in zijn of haar leven God heeft uitgewuifd. Het werd een prettige ontmoeting, waarbij ze allebei zo gewoon mogelijk deden. Lubach verloor zijn moeder aan een dodelijke ziekte toen hij elf was. Dat overkwam mij ook, op dezelfde leeftijd. En hij droomde jaren later dat ze helemaal niet dood was, dat ze haar hadden vergeten, dat ze nog steeds ergens in het ziekenhuis lag. En ook dat heb ik meegemaakt. Ik droomde na de dood van mijn moeder dat zij ergens in een schuit op een gracht in de stad nog altijd ziek lag te zijn. Het gaat om een uitzonderlijk nare droom, omdat je immers gewoon verdergegaan was met leven, haar aan haar vreselijk lot had overgelaten. Tijs wilde gaan duiden, maar Lubach zag daar gelukkig niks in.

En toen moest er over God worden gesproken. Lubach vond het allemaal onzin. Hij plaatste godsdienstige beweringen in de categorie van merkwaardige fabels. ‘Het is alsof jij tegen mij zegt dat je elke zondag naar het bos gaat om kaboutertjes te voeren en met ze te kletsen.’ Meer iets voor medicatie dan voor contemplatie. Tijs is overtuigd gelovige, en op dit punt kwamen ze er zeer grondig niet uit.

Wat mij zo fascineert is de positie van gelovigen en ongelovigen in elkaars wereld. In Lubachs wereld gelooft Tijs in iets dat er niet is. Dat is niet verontrustend, want hij weet dat het antwoord op de vraag ‘Wat is er zoal?’ voorbij de aanwezigheid van onontkoombare dingen in de wereld (tafels, rookworsten, buien, huwelijken, ministers, planeten) algauw tot gekrakeel leidt. Hij meent dat voorbij dat duidelijke rijtje iedereen maar moet zien, als we elkaar maar met rust laten. Vooral dat met rust laten is belangrijk. Dus als jij in reïncarnatie gelooft, aurafotografie, natuurgeneeswijzen – prima, maar niet zeuren als ik dat niet doe.

Voor de gelovige Tijs ligt dat anders. Als hij zijn geloof serieus neemt, kan hij voorbij de tafels en rookworsten over God niet zeggen: nou ja, ik denk dat hij (Hij!) er is, maar er is ook ruimte voor de mogelijkheid dat Hij er niet is. Laat hem het niet horen, want dan hang je.

Netjes doordenkend is het voor een gelovige niet mogelijk om een ongelovige een volwaardige plaats toe te kennen, want hij mist immers iets essentieels. Andersom kan wel, want Lubach kan over Tijs zeggen: ik zit er niet mee dat hij in God gelooft. Maar Tijs zit er wél mee dat Lubach iets mist. Of zou daar wel mee moeten zitten.

Deze ontbrekende ruimte voor ongelovigen binnen de wereld waarin God heerst is nu misschien wel ‘een dingetje’ in onze contreien. Maar elders wordt er nog druk om gemoord. Vroeger bij ons ook trouwens.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.