Home ‘Justice’ als masker van een dominante cultuur
Politiek

‘Justice’ als masker van een dominante cultuur

Door Thomas Mertens op 22 november 2012

09-2001 Filosofie magazine Lees het magazine
Niemand met enig verstand twijfelt na de aanslagen van 11 september aan de noodzaak van een internationale rechtsorde. Maar hoe kan hiervoor een mondiale consensus ontstaan? In de tweede aflevering van de serie Recht op wereldschaal: Rechtsfilosoof Thomas Mertens over een Internationaal Strafhof.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De Verenigde Staten roepen dat de aanslagen in New York en Washington gericht zijn tegen de mensheid als zodanig. Vergeldingsacties in Afghanistan dienen om het universele recht te laten zegevieren, en niet de westerse politieke belangen. Maar kan recht zonder politiek? Uitgerekend de VS zijn voluit tegen de oprichting van een Internationaal Strafhof te Den Haag – om politieke redenen.

Zijn er misdaden die alleen maar door een tribunaal dat de mensheid in haar geheel representeert, berecht moeten worden? Is het onrechtvaardig dat in sommige gevallen om politieke redenen van vervolging wordt afgezien, met name wanneer het gaat om misdaden begaan door de politiek machtigen van de aarde? Alleen als je deze vragen bevestigend beantwoordt, heeft het zin om te praten over de betekenis van internationaal strafrecht. De Verenigde Staten lijken nu 'ja' te zeggen. Tenminste, sinds de aanslagen in New York en Washington roept men daar om het hardst  dat de waarden van de gehele beschaafde wereld in het geding zijn en dat vrijheid en democratie worden bedreigd.  Het is niet voor niets dat de oorlog tegen het terrorisme aanvankelijk – voor de protesten van de islamitische coalitiepartners –  Infinite justice werd gedoopt. De misdaden hebben zich weliswaar op Amerikaans grondgebied afgespeeld, maar hebben een universele betekenis.  Zij zijn in dat opzicht te vergelijken met de misdaden gepleegd tijdens de oorlogen op de Balkan. Verdachten van zeer ernstige misdaden worden berecht door het (internationale) Joegoslavië Tribunaal te Den Haag.

Dat bij sommigen misdaden de 'mensheid' als zodanig in het geding kan zijn, was ook de stelling die Hannah Arendt  innam bij haar beoordeling van het Eichmann-proces in  Eichmann in Jerusalem. Volgens haar bestond de belangrijkste tekortkoming van dat proces daarin dat dit niet of onvoldoende werd onderkend. Ten onrechte was men er niet 'slechts' op uit de verdachte van de tot dan toe meest aangrijpende 'misdaad tegen de menselijke status? te berechten, maar ook om het bestaan van de staat Israël van een verdere legitimatie te voorzien. Daartoe mat hoofdaanklager Hausner de verschrikkelijkheden van de nazi's breder uit dan voor het proces strikt genomen nodig was. De misdaad van Eichmann zou aldus tegelijk 'nationaal' zijn en 'universeel'. Voor Arendt bestond er daarentegen geen twijfel dat het laatste, universele, aspect het belangrijkste was en dat Eichmann voor een internationaal tribunaal terecht had moeten staan. Pas dan zou het recht de politiek aan zich ondergeschikt hebben gemaakt en zijn pretentie van onpartijdigheid hebben waargemaakt.
 

Uitleveringsverzoek

Wat leveren deze overwegingen op als het gaat om de 'zaak' tegen de terrorist Osama Bin Laden? Is de roep om internationaal strafrecht niet te idealistisch? Zijn de bezwaren die ertegen worden ingebracht, daarvoor niet té serieus? Opvattingen over rechtvaardigheid blijken immers vaak en in belangrijke mate lokaal en daarmee politiek bepaald te zijn. Mensen zijn bovendien geneigd  om hun eigen opvattingen als de enige juiste te beschouwen en zien wel de splinter in het oog van hun broeders, maar niet de balk in hun eigen oog. Daarom is voorzichtigheid geboden en moet men niet elke pretentie van 'universeel' strafrecht of van 'universele' waarden voetstoots aanvaarden. Bij de Amerikaanse bewoordingen over de aanval op de beschaafde wereld mag dus worden verdisconteerd dat uitgerekend de Verenigde Staten niet bepaald voortrekkers zijn bij de totstandbrenging van een internationale rechtsorde. Sterker nog, de enige overgebleven mondiale supermacht is een verklaard tegenstander van het op te richten Internationaal Strafhof, of International Criminal Court, dat volgens de plannen te Den Haag gevestigd zal worden. Het statuut voor dat gerechtshof kwam op 17 juli 1998 te Rome tot stand op grond van een verdrag tussen staten (en niet op grond van een resolutie van de Veiligheidsraad, zoals in het geval van het Joegoslavië Tribunaal en het Rwanda Tribunaal). Dit Internationaal Strafhof zal onder andere oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid moeten behandelen en zal van start gaan als zestig staten het verdrag hebben geratificeerd. Nederland heeft het verdrag deze zomer als nummer zevenendertig geratificeerd, gevolgd door Joegoslavië. Als een van zijn laatste handelingen als president heeft Clinton namens de Verenigde Staten het statuut ondertekend, maar zijn opvolger Bush heeft te kennen geven zeker niet op ratificatie aan te sturen. Toch is in de aanloop naar de totstandkoming van het statuut elke mogelijk poging gedaan om de Verenigde Staten binnenboord te krijgen door zoveel mogelijk aan de daar levende bezwaren tegemoet te komen. Zo is in het statuut vastgelegd dat het internationale strafhof het nationale strafrecht aanvult, maar niet vervangt. Pas wanneer de nationale strafrechter niets doet, is er een complementaire taak voor de internationale strafhof weggelegd. Inmiddels is de Verenigde Staten voluit tegen. Men bereidt zelfs wetgeving voor 'to protect US military personnel and other elected and appointed officials… against criminal prosecution by an International Criminal Court to which the US is not a party'. Een krant sprak over 'Amerikaanse troepen op het strand van Wassenaar om Amerikaanse soldaten uit handen van het Internationaal Strafhof in Den Haag te redden'. Hier ligt zeker een grote bedreiging voor het internationale strafrecht. Als vervolgens de Verenigde Staten aan de aanslagen in New York en Washington toch een universele betekenis toekennen, maakt dat op zijn minst een weinig fraaie indruk. 'Universaliteit' lijkt dan niet veel meer te betekenen dan de gemaskeerde hegemonie van een dominante cultuur.
 
Die moeilijkheid blijkt wel uit het volgende gedachte-experiment. Stel nu eens dat Osama Bin Laden tijdens het overstappen van, zeg, een vlucht van Duitsland naar Pakistan op Schiphol zou worden opgepakt. Als het brein achter de aanslagen op het World Trade Center en het Pentagon had Bin Laden bewezen een bedreiging te vormen voor de wereldvrede, hetgeen bevestigd werd door de enige instantie die daartoe juridisch competent is, de Veiligheidsraad in haar resolutie van 12 september. Als Nederland zich dan aan de regels van het spel zou houden, zou Bin Laden niet onmiddellijk op het vliegtuig richting VS gezet worden, maar terecht komen in een Nederlandse gevangenis (waarschijnlijk de Extra Beveiligde Inrichting te Vught) in afwachting van een uitleveringsverzoek. Nederland heeft met de VS een uitleveringsverdrag en er lijkt geen vuiltje aan de lucht. Maar, aangezien elke verdachte recht heeft op juridische bijstand en de vermogende Bin Laden zich een spitsvondige, dure advocaat van het type Moszkowicz kan veroorloven, ontstaan er complicaties. Bin Laden bevindt zich in Nederland  en dat heeft het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ondertekend. Daarin is op grond van het zesde protocol bepaald dat de doodstraf niet mag worden opgelegd. Dat was van groot belang in de volgende zaak die enige tijd geleden speelde: een Amerikaanse NAVO-militair gelegerd in Duitsland had daar zijn vrouw op gruwelijke wijze vermoord, en werd opgepakt. Toen uitlevering aan de VS dreigde, deed hij met succes een beroep op EVRM: niemand mag worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen zoals de doodstraf. De slimme advocaat beroept zich op dit belangrijke precedent. Wellicht voert hij ook aan dat Bin Laden in de VS na alles wat Bush cum suis hebben gezegd, waarschijnlijk geen eerlijk proces zal krijgen. Aan artikel 6 van datzelfde EVRM  (de zogenaamde onschuld-presumptie) wordt niet meer voldaan: de uitslag van het proces staat bij voorbaat vast. Op grond van de dreiging dat Bin Laden in de VS de doodstraf zou krijgen zonder een eerlijk proces, houdt de Nederlandse rechter de inwilliging van het uitleveringsverzoek van de VS tegen. Nederland is een rechtsstaat en kan niet anders dan de rechter gehoorzamen en blijft met Bin Laden zitten en de Amerikanen krijgen hem niet te pakken. Wat nu?
 
Uit het gedachte-experiment blijkt meteen de mogelijke relevantie van internationaal strafrecht, want stel nu eens dat het Internationaal Strafhof al zou bestaan op het moment dat Bin Laden door de Nederlandse autoriteiten was opgepakt. Dan zou Bin Laden gewoon in Vught kunnen blijven zitten in afwachting van een proces te Den Haag. Het Internationaal Strafhof kan immers de doodstraf niet opleggen en een eerlijk proces is er beter gegarandeerd dan in de VS, zodat Nederland aan zijn verplichtingen van het Europese verdrag heeft voldaan. Maar is dit geen illusie? Sceptici voeren aan dat internationale rechtsorganen per definitie instrumenten van politiek zijn. Daarom kan het verhaal over Bin Laden die in Den Haag door het Internationaal Strafhof wordt vervolgd, nooit meer zijn  dan een gedachte-experiment, omdat de 'politiek' zich er niet bij zal neerleggen dat het 'recht' hier het voortouw neemt. Bovendien moet recht ook verbonden zijn met de macht van de politiek. Want rechters zelf zijn niet in staat verdachten op te sporen of hun vonnissen te laten uitvoeren. Hoe zou de aanklager van dat Hof kunnen functioneren zonder dat hij een beroep kan doen op het machtsmonopolie van een (bepaalde) staat, zonder een opsporingsinstantie? Zo waren bijvoorbeeld militaire inspanningen van SFOR nodig om de eerste verdachten voor het Joegoslavië Tribunaal te brengen. Met name deze inspanningen hebben ervoor gezorgd dat de sceptische geluiden ten tijde van het instellen van het Joegoslavië Tribunaal tot zwijgen zijn gebracht. Dit Tribunaal heeft inmiddels afdoende kunnen bewijzen effectief te zijn, niet alleen ten aanzien van kleine vissen (wat betekent dat >klein= overigens in het licht van de gruwelijkheden begaan door mensen als Dusko Tadic, die als eerste door het Joegoslavië werd veroordeeld?), maar ook van grote vissen. Denk aan het geval Milosevic. Niemand had ten tijde van het sluiten van het Dayton-akkoord, eind 1995, kunnen vermoeden dat deze hoofdrolspeler van dat akkoord zich vijf en een half jaar later te Den Haag zou bevinden temidden van twee bewakers en ten overstaan van de rechters van het Joegoslavië Tribunaal, op dezelfde plaats en in dezelfde entourage als Tadic en inmiddels diverse anderen. Zonder dit succes zou het statuut van Rome dat aan de basis ligt van het internationale strafhof, waarschijnlijk nooit tot stand zijn gekomen.
 

Steun

Je kunt je afvragen wat het lot moet zijn van het Internationaal Strafhof als de machtigste staat ter wereld niet wenst mee te doen. 'Officieel' kan het Internationaal Strafhof gewoon beginnen als zestig landen het statuut ratificeren, ook zonder de Verenigde Staten. Wordt het internationaal strafrecht niet machteloos zonder het sterkste land, zonder de 'politieman van de wereld'? Misschien moeten we ons toch niet te veel aantrekken van dergelijke pragmatische overwegingen. De uitlevering van Milosevic aan Den Haag is een belangrijke steun in de rug. De 'slager van de Balkan' werd – om pragmatisch politieke redenen – in Dayton en ook later nog (ten tijde van 'Kosovo') gezien als degene die de sleutel voor de vrede op de Balkan in handen zou hebben. Toch staat hij nu voor het gerecht. Wellicht een mooi voorbeeld van de maxime fiat iustitia, pereat mundus, door Immanuel Kant in zijn beroemde Zum ewigen Frieden met instemming geciteerd. Die uitspraak betekent immers niet, zoals Hegel later malicieus suggereerde, dat de rechtvaardigheid tegen elke prijs moet worden nagestreefd, zelfs tegen die van de ondergang van de hele wereld. Het begrip 'mundus' betekent hier immers niet 'wereld' of 'mensheid als geheel', maar 'de machtigen van de aarde'. Het strafrecht is volgens Kant een categorische imperatief: het dient te gelden zonder aanzien des persoons. Daarom mogen verdachten zich in het strafrecht niet verschuilen achter 'hogere orders', 'immuniteit van de staat' of 'handelingen van de staat'. In het statuut voor het Internationale Strafhof wordt deze gedachte bevestigd: 'This statute shall apply equally to all persons without any distinction based on official capacity. In particular, official capacity as Head of State or Government, a member of a Government or parliament, an elected representative or a government official shall in no case exempt a person from criminal responsibility under this statute
 
Binnen het internationale strafrecht, als het daadwerkelijk van de grond komt – en de zaak 'Bin Laden' zou zo'n slechte start nog niet zijn geweest -, zullen belangrijke zaken aan de orde komen. Het gevaar van de verabsolutering van het eigen gelijk zal dan ook op de loer liggen, terwijl de deugd van de rechtvaardigheid er nu juist om vraagt een zaak altijd ook met de ogen van anderen te beschouwen. Het Internationaal Strafhof als belichaming van de geblinddoekte Vrouwe Justitia heeft alleen kans van slagen wanneer het in staat zal blijken te zijn die neutraliteit te bewaren. Gelukkig is er geen reden om overdreven sceptisch te zijn. In tegenstelling tot wat de critici destijds verwachtten, doet het Joegoslavië Tribunaal het tamelijk goed en laten we wel zijn: de wereld is waarschijnlijk beter af mét de mogelijkheid van internationaal strafrecht dan zonder een dergelijk strafrecht op grond van de overweging dat het recht om politieke redenen niet altijd de hoogste prioriteit zal krijgen of de beoogde neutraliteit niet altijd ten volle zal verwerkelijken.
 
Thomas Mertens is docent rechtsfilosofie aan de Katholieke Universtiteit Nijmegen