Een vrouw geeft een man een hand. Dan hoort ze dat hij die hand heeft gebruikt om mensen dood te schieten. Ze walgt van zichzelf, wil zichzelf schoonwassen. Moraal, concludeert de filosoof Jan Verplaetse, ‘is een kwestie van vlees en bloed.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Stel je een man voor in een sombere gevangenis in Zuid-Afrika. Een vriendelijke, blanke man. Tegenover hem zit een vrouw, een journaliste, gefascineerd door zijn verhaal. Zij hoort zijn schokkende relaas aan. Hoe hij onder het Apartheidsregime als hoofd van de executie-eenheid van de Zuid-Afrikaanse politie tal van ANC-leden heeft gefolterd en doodgeschoten. Zonder scrupules, zonder gewetensnood. Ondanks de gruwelijke verhalen en de vanzelfsprekende morele afstand tussen de twee, is de sfeer van het gesprek ontspannen.
Na afloop geeft de voormalige beul de journaliste een hand, en zegt dan: ‘It’s my trigger hand’ – de hand waarmee hij opstandige zwarte burgers het genadeschot gaf. De journaliste is volkomen van slag, walgt van zichzelf. Urenlang staat zij onder de douche. Op een bepaald ogenblik kan zij haar hand zelfs niet meer bewegen. Een ‘lepralijder’, noemt zij zichzelf, ‘door de pest aangeraakt’.
Dit waargebeurde verhaal illustreert volgens Jan Verplaetse dat moraal niet zozeer een geestelijk, maar allereerst een lichamelijke aangelegenheid is. De Vlaamse moraalfilosoof, werkzaam aan de Universiteit Gent, schreef er een boek over, Het morele instinct. Over de natuurlijke oorsprong van onze moraal. Verplaetse weet het zeker: ‘Mochten er nog mensen zijn die denken dat moraal samenhangt met de ziel of iets dergelijks, dan is nu wel duidelijk dat zij ongelijk hebben. Moraal is een kwestie van vlees en bloed. Onze morele handelingen zijn verankerd in onze hersenen, en zijn niet iets spiritueels.’
Goed en kwaad zijn diep verankerd
Met geavanceerde MRI-scans kan dat eenvoudig worden aangetoond: die brengen in kaart welke delen van het brein worden aangesproken bij het maken van morele beslissingen. Moraal zit dus – letterlijk – tussen de oren. Maar daarmee is niet gezegd dat Jan Verplaetse er geringschattend over denkt. Negentiende-eeuwse wetenschappers die meenden dat ons morele gedrag een kwestie is van louter hersenactiviteiten, hadden vaak de neiging om daaruit cynische conclusies te trekken. Moraal is slechts een dun laagje vernis, meenden zij; en als je het juiste hersenkwabje wegsnijdt, kun je zelfs van de vroomste heilige een gewetenloos beest maken.
Ook die visie wordt gelogenstraft door modern onderzoek, zegt Verplaetse. ‘Allereerst is het niet zo dat er een soort moreel centrum in ons brein is, een paar kubieke centimeter hersenweefsel dat heel ons morele handelen stuurt. Dat idee is compleet verlaten. Ons moreel instinct stoelt juist op een heel complex netwerk van hersenactiviteiten in verschillende gebieden van ons brein. Bovendien: vroeger gingen onderzoekers er van uit dat het morele instinct van de mens zich in de prefrontale hersenschors bevond, het deel van ons brein dat zich als laatste gevormd heeft in de evolutie. Maar uit onderzoek blijkt juist dat veel lager gelegen, basale delen van het brein meewerken. Die delen zijn zeer oud en wij delen die met alle andere gewervelde dieren.’ Ergo: het onderscheiden tussen goed en kwaad, het voelen van empathie voor een ander mens, de neiging om iemand die in nood verkeert te hulp te schieten – al die zaken die wij met moraliteit associëren – zitten diep in onze natuur verankerd.
Maffia-moraal
Moraal, zegt Verplaetse, laat zich het best omschrijven als ‘het onderdrukken van het eigenbelang ten gunste van het algemene belang.’ Deze eenvoudige definitie laat ruimte voor verschillende vormen van moraal, die zich in verschillende omstandigheden ontwikkelen. Verplaetse onderscheidt in zijn boek vijf van dergelijke morele systemen. De meest elementaire vorm van moraliteit is de ‘hechtingsmoraal’. ‘Jonge kinderen zijn bijzonder afhankelijk, en daarom heeft de evolutie gezorgd voor een mechanisme dat de ouders hecht aan de kinderen, en andersom. Dit morele systeem zorgt ervoor dat we bijzonder veel over hebben voor mensen met wie we een band hebben ontwikkeld. In eerste instantie onze kinderen of ouders, maar ook vrienden, kennissen. Ook is het de hechtingsmoraal die het mogelijk maakt dat wij ons kunnen inleven in anderen, en een afkeer hebben van geweld. Daarom hoor je vaak dat soldaten, wanneer zij voor het eerst in een gevechtssituatie komen, expres over de hoofden van de vijanden heen gaan schieten.’
Deze aangeboren medemenselijkheid is natuurlijk ook af te leren. Uiteindelijk gaan soldaten toch raak schieten en wint geweld het van empathie. Maar daarmee vervalt de mens nog niet in immoraliteit, betoogt Verplaetse. De realiteit van geweld roept slechts een nieuw moreel systeem in het leven: de geweldmoraal. Ook in gewelddadige tijden moet het eigenbelang opgegeven worden ten bate van een algemeen belang – in dit geval het belang van de eigen bende, het peloton bijvoorbeeld. Verplaetse: ‘Veel mensen denken dat geweld niets van doen heeft met moraal of er zelfs het tegenovergestelde van is. Maar ik denk dat dat niet het geval is. Kijk naar kindsoldaten, leden van Amerikaanse gangs of naar maffiosi – allemaal hebben ze een bepaalde morele code. Natuurlijk gaat die code gepaard met heel andere waarden, zoals eergevoel, een zeker machismo, vaak ook vrouwonvriendelijkheid – maar dat zijn wel degelijk waarden. Waarden die functioneel zijn voor die geweldmoraal.’
Waarmee niet gezegd is dat Verplaetse dergelijke waarden goed praat. ‘Ik maak er zeker geen spelletje van om allerlei vormen van immoreel gedrag te reduceren tot moreel gedrag. Geweldmoraal is niet per se moreel goed, maar het is wel een vorm van moraal, die het mogelijk maakt om in gewelddadige situaties te overleven. Al is dat vaak ook een illusie, want die geweldmoraal leidt gemakkelijk tot een explosie van geweld. Er zijn gevallen bekend van Zuid-Amerikaanse indianen die kannibaal werden, omdat hun buren daarmee begonnen waren.’
Evolutie heeft intuïtie ontwikkeld
Ook in niet-gewelddadige situaties maakt de mens dergelijke morele calculaties; we kunnen immers niet functioneren zonder andere mensen. Het komt er dan op aan dat we een intuïtie ontwikkelen over wie we kunnen vertrouwen – wie het groepsbelang boven zijn eigen belang stelt – en wie slechts uit is op eigen gewin. Samenwerkingsmoraal noemt Verplaetse dat. ‘Moet ik nu die tweedehands auto kopen of niet? Moet ik in dit restaurant gaan eten? Samenwerkingsmoraal is een type moraal dat als een kompas fungeert in situaties waarin samenwerking voordelen heeft, maar ook risico’s met zich meebrengt. We weten immers niet of de autohandelaar te vertrouwen is, en of het eten in dat restaurant goed is. Toch blijken wij daar in de loop van de evolutie een heel redelijke intuïtie voor te hebben ontwikkeld. Uit een eigen experiment is gebleken dat mensen in 66 procent van de gevallen de cheaters eruit weten te pikken. Het systeem is niet waterdicht, maar het werkt toch opmerkelijk goed.’
En wat als iemand de boel toch flest? Wat als een lid van de groep zijn eigenbelang voor het groepsbelang stelt? Dan treedt vaak een ander moraaltype in werking: de reinigingsmoraal. Deze vorm spreekt ook al uit het genoemde voorbeeld van de Zuid-Afrikaanse journaliste die zich urenlang douchte, nadat zij de hand van de moordenaar had geschud. Dit type moraal is verankerd in dat deel van ons brein dat ook fysieke walging reguleert – een basaal overlevingsmechanisme om te voorkomen dat wij ziek worden door bijvoorbeeld het eten van bedorven voedsel of giftige bessen. Verplaetse: ‘Ons taalgebruik illustreert dit verband. We maken een voortdurende koppeling tussen morele verontwaardiging en termen die met hygiëne samenhangen. Een mooi voorbeeld is Sarkozy, die zei de banlieue met een hogedrukreiniger te gaan schoonspoelen. Of Wilders die de Koran een “ziek” boek noemt.’
‘Er bestaat een sympathiek Amerikaans experiment waarin mannen gevraagd werd de herinnering op te schrijven waarvoor zij zich het meest schaamden, bijvoorbeeld dat ze een vrouw betast hadden zonder toestemming, of een vogeltje hadden doodgeschoten. Vervolgens werd deze mensen gevraagd woorden aan te vullen, waarin een letter was weggelaten. W_sh bijvoorbeeld, of so_p. Mensen die niet om hun slechtste herinnering was gevraagd, maakten daar meestal wish en soup van. Maar de mensen die hun herinnering hadden opgeschreven, kozen vooral voor wash en soap. Bovendien kregen ze als bedankje voor het meedoen de keuze uit wat presentjes: enerzijds luxeartikelen, zoals dvd’s en cd’s, anderzijds producten die met hygiëne te maken hadden, zoals tampons, afwasmiddel, zeep. Het merendeel koos voor de reinigingsproducten.’
Wordt de moraal dan louter geregeerd door onderbuikgevoelens? Hechtingsmoraal, geweldmoraal, samenwerkingsmoraal en reinigingsmoraal – ze berusten in de visie van Verplaetse allemaal op intuïties, instincten, emoties, onbewuste hersenprocessen. Waar is de rede gebleven? Is het soms een illusie te denken dat rationele overwegingen een rol spelen bij morele besluitvorming, dat er dus zoiets als keuzevrijheid bestaat? Allerminst, reageert Verplaetse. Hij onderscheidt nog een vijfde moraaltype, dat maar moeilijk op MRI-scans zichtbaar te maken is, maar dat toch onmiskenbaar aanwezig is: de beginselenmoraal.
‘Als je mij een voorkeursmoraal zou vragen, dan noem ik de beginselenmoraal. Alle niet-rationele morele systemen hebben hun nadelen. Hechtingsmoraal blijkt vrij gemakkelijk af te leren, waardoor mensen geen empathie meer voelen. Geweldmoraal kan eenvoudig exploderen. Reinigingsmoraal kan tot gruwelijke reinigingsrituelen leiden. Samenwerkingsmoraal kent zijn beperkingen, want uiteindelijk blijven goede cheaters verborgen. Er blijft dus een rationele moraal nodig, gestoeld op beginselen, om de uitwassen van de fysieke moraal te beperken.’
‘Daarbij, we moeten niet alleen in economische of sociale omstandigheden morele afwegingen maken, maar ook in meer principiële, bijvoorbeeld als het gaat om abortus. Dan heb je ook een rationele moraal nodig, waarin we gaan motiveren waarom we iets goed of slecht vinden, zonder ons te beroepen op hechting, reiniging of walging. Dan hebben we beginselen nodig waar wij ons achter kunnen scharen, zoals rechtvaardigheid, gelijkheid, of privacy.’
Moraal is maakbaar
Ironisch genoeg zijn dergelijke beginselen onmisbaar bij het moraalonderzoek zélf. Want al die experimenten en technieken die Verplaetse beschrijft, brengen een moreel risico met zich mee: de mogelijkheid om moraal te manipuleren. De technische perspectieven zijn enorm. ‘De moraal is bijzonder maakbaar’, stelt Verplaetse. ‘Er zijn al behoorlijke vorderingen gemaakt op dat gebied. Met magnetische spoelen die je op delen van het brein richt, kun je heel goed moreel of immoreel gedrag sturen. Het is griezelig om te zien hoe ver men daar in kan gaan.’ Een voorbeeld: twee mensen vinden een schat; de een eist 90 procent op, de ander krijgt slechts 10 procent. In een normale situatie zou die tweede persoon verontwaardigd zijn door de oneerlijke verdeling. Maar in een experiment is gebleken dat zodra men een magnetische spoel op de hersenen van die tweede persoon richt, hij deze oneerlijke verdeling aanvaardt, omdat tien procent nog altijd beter is dan niets.
Het perspectief reikt echter verder dan het uitschakelen van morele verontwaardiging: ook immoreel gedrag is theoretisch te behandelen. Het is dus zeer goed denkbaar dat wij in de nabije toekomst misdadigers van hun immorele neigingen kunnen verlossen door bepaalde hersengebieden te manipuleren. De belofte zelf klinkt als een sterk staaltje reinigingsmoraal: wij kunnen door technische innovatie de psychopaat of serieverkrachter ‘genezen’. Maar dan zullen we ons toch eerst ernstig moeten afvragen welke beginselen hier in het gedrang zijn, waarschuwt Verplaetse. ‘En het belangrijkste beginsel zal de wil van de persoon zelf zijn. Een persoon moet zelf toestemming kunnen geven.’
Maar lang voor wij naar de wil van de te behandelen persoon kijken, zouden we ons de vraag moeten stellen of we dit alles zelf wel willen. ‘Want waarom zouden we ons op dergelijke technieken beroepen? Zo is er een stof gevonden, oxytocine, die de hechting vergroot. Maar waarom zou je die gebruiken wanneer je een goede moeder hebt? Natuurlijk, de stof kan een hulpmiddel zijn in situaties dat een kind geen goede moeder heeft. Zoals hersenmanipulatie een hulpmiddel kan zijn wanneer bepaalde personen dusdanig immoreel gedrag vertonen dat ze een gevaar voor de samenleving worden. Maar dat zijn uitzonderlijke gevallen. In normale gevallen is de omgeving veel belangrijker dan de technieken die door de neurowetenschappen worden ontwikkeld. De beste stimulans voor ons morele brein is de omgeving waarin we opgroeien. De beste hersenspoel is de context waarin wij ons bevinden.’
Meer informatie: www.themoralbrain.be