Home In de ban van Spinoza

In de ban van Spinoza

28 oktober 2013

Cover van 11-2013
11-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

De Vlaamse journalist Rudi Rotthier las op jonge leeftijd al Spinoza. De stelligheid van de grote filosoof intrigeerde hem. Pas later ontdekte Rotthier dat Spinoza ook een genuanceerde en redelijke kant had. En die is hem nu veel liever. Een voorpublicatie uit zijn boek De naakte perenboom.

Als tiener ging ik op zoek naar werk van Spinoza. Ik vond in de plaatselijke bibliotheek een aftandse versie van de Ethica, in de vertaling van Nico van Suchtelen. Dat ik er niets van begreep, is een understatement. Ik vergaapte me eerder aan de tekst dan dat ik hem kon lezen. In de eerste delen, en met name in het deel over God, vond ik nauwelijks aanknopingspunten. Maar verder bladerend ontdekte ik wel elementen die mijn pet niet helemaal te boven gingen. Zinnen als ‘Blijheid is ’s menschen overgang van geringer tot grooter volmaaktheid’ kietelden mijn verbeelding. ‘Waarom toch zou het gepaster zijn honger en dorst te stillen dan neerslachtigheid te verdrijven?’ ‘Berouw is geen deugd, ofwel het komt niet voort uit de Rede. Integendeel, wie een daad berouwt is dubbel ongelukkig of machteloos.’ ‘Wanneer ieder mensch het meest zijn eigen nut zoekt, zijn de menschen het nuttigst voor elkaar.’ ‘De vrije mensch denkt aan niets minder dan aan den dood.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Of: ‘Wie onrecht met wederkeerigen Haat wil vergelden, leeft inderdaad ellendig. Wie daarentegen zich beijvert Haat door Liefde te overwinnen, waarlijk, die strijdt blijde en vol vertrouwen, weerstaat even gemakkelijk één mensch als velen en heeft de hulp der fortuin allerminst van noode. Diegenen die hij overwint, verblijden zich over hun nederlaag, en wel geenszins uit zwakheid, maar in verhoogde kracht.’Blijdschap over de nederlaag, in verhoogde kracht – daar kon ik me iets bij voorstellen. Ik had het wat moeilijker met de nochtans intrigerende opmerking: ‘De vrije mensch, die temidden van onwetenden leeft, zal zooveel mogelijk hun weldaden trachten af te wijzen.’ Kan dat anders zijn geweest dan autobiografisch? En wat te denken van deze passage: ‘Want wie zich voorstelt, dat de vrouw, die hij liefheeft, zich aan een ander overgeeft, wordt niet alleen bedroefd door het feit dat zijn eigen lust belemmerd wordt, maar heeft ook een afkeer van haar, omdat hij gedwongen is het beeld van het geliefde wezen in verband te brengen met de schaamdelen en zaadafscheidingen van een ander.’ Dook er sperma op bij deze zeventiende-eeuwse filosoof? Ik kon het moeilijk anders interpreteren, al had en heb ik het beschreven probleem zelf nooit zo beleefd.

Dat blijheid een overgang zou zijn naar perfectie intrigeerde me natuurlijk het meest. Ik geloof niet in perfectie, en niet al te stellig in de mogelijkheid tot vervolmaking, maar ik heb altijd een goed ontwikkeld vermogen gehad om me te verheugen. Ik wist dat het niet helemaal hetzelfde was als blijheid, en een zekere puberale zwartgalligheid was me zeker niet vreemd, maar ik klasseerde me in dezen toch eerder aan de kant van Spinoza dan aan die van doem, of van de droefenis, die logischerwijs een overgang naar grotere onvolmaaktheid of aftakeling was.

Ik durf niet te beweren dat ik er veel van snapte – integendeel. Maar ik besefte wel dat, wat hij ook beweerde, Spinoza met stelligheid formuleerde, alsof hij echt wist wat er aan de hand was en geen moment twijfelde aan de juistheid van zijn stellingen. Hij was een beetje een betweter, eigenlijk. En ik besefte ook dat het boek handelde over alles wat van belang scheen te zijn: jaloezie, God, politiek, en de mens die het gevoel heeft al dan niet nonchalant, al dan niet bibberend, te dobberen op golven. Af en toe keerde ik terug naar de Ethica en vond ik opnieuw lust in het bombardement van intrigerende stellingen. ‘Verbijstering is dus een soort van lafhartigheid.’ Of: ‘Niemand kan God haten.’ Wat betekent dat? En nog mooier: ‘Wie God liefheeft, kan er niet naar streven dat God hem wedermint.’ Daar was ik het onmiddellijk helemaal mee eens, al was het maar omdat de stelling de katholieke liefdesverhouding met God ondermijnt.

‘Hoe volmaakter eenig wezen is, hoe meer het handelt en hoe minder het lijdt. En omgekeerd: hoe meer het handelt, hoe volmaakter het is.’ Sommige stellingen waren irritanter dan andere. Zo was dit volgens mij aantoonbaar onjuist: ‘Geen ding kan vernietigd worden, tenzij door een uitwendige oorzaak.’ Uit het boek bleek overduidelijk dat Spinoza het tegendeel van een domoor was – hij moet mijn probleem met die stelling begrepen hebben. Beschouwde hij veroudering en aftakeling als externe gebeurtenissen die een eeuwig lichaam bedreigen? Zo niet, wat bedoelde hij dan wel?

En zijn veelbesproken gelijkschakeling tussen God en de natuur, waar alle geschiedenissen van de filosofie het over hadden, bleef nogal warrig voor me. Ik kon heel erg mijn best doen en in de tekst telkens God vervangen door natuur, maar het resultaat was niet altijd begrijpelijk. Neem de stelling: ‘God heeft zichzelf lief met een oneindige geestelijke Liefde.’ Vervang ‘God’ door ‘de natuur’ en het wordt abracadabra. Bij nader inzien was de oorspronkelijke zin voor mij ook abracadabra. Was dat de bedoeling van het zinnetje ‘God of de natuur’ (Deus sive Natura) – dat we zouden beseffen dat het godsbegrip leidt tot abracadabra, daar waar Spinoza juist abracadabra wil bestrijden?

Spilfiguur

Pas rond 2000 is mijn beeld van Spinoza genuanceerd. Spinoza stond hernieuwd in de belangstelling met de publicatie van twee Engelstalige biografieën en vooral met de publicatie van Jonathan Israels Radical Enlightenment. In Radical Enlightenment wordt het kluwen van denkers rondom Spinoza, voorlopers en volgelingen, ontward. Spinoza blijkt veeleer een politiek denker dan de filosoof van de blijheid, een atheïst – in elk geval in de perceptie van zijn tijdgenoten – die met zijn pleidooi voor democratie en vrije meningsuiting en zijn besef dat mensen in een democratie gelijke zeggenschap moeten krijgen over het lot van de gemeenschap het pad hielp effenen voor de Franse Revolutie. Niet alleen Spinoza, maar ook zijn land kwam goed uit Israels boek tevoorschijn. Holland was een laboratorium van dissident gedachtegoed, dat de toekomst aankondigde, en Spinoza was de spilfiguur die zowel libertijnen als toegewijde christenen inspireerde. In Holland waren die revolutionaire gedachten mogelijk omdat het landsdeel zelf de toekomst belichaamde. Reizigers wisten niet of ze met de meid dan wel met haar werkgeefster praatten, zo egalitair ging het er toe.

Ik wandelde in die periode van hernieuwde aandacht twee keer drie maanden door Nederland en maakte van de gelegenheid gebruik om ook de Spinoza-plaatsen Den Haag en Rijnsburg te bezoeken. Ik mocht van de toenmalige huurder een glimp opvangen van zijn sterfkamer aan de Paviljoensgracht in Den Haag, die tegenwoordig uitkijkt over de hoerenbuurt.

Ik las voor het eerst Spinoza-biografieën, onder meer die van Johannes Colerus, een lutheraanse predikant die een tijdje in een kamer woonde die eerder kortstondig door Spinoza was bewoond, en bevriend was met de familie Van der Spyck, bij wie Spinoza de laatste jaren van zijn leven doorbracht. Colerus verhaalde dat de filosoof spinnen liet vechten en er genoegen in schepte te observeren hoe een spin haar prooi ving en verorberde. Colerus, en de moderne biografen Steven Nadler en Margaret Gullan-Whur, gaven me wel een fascinerend, maar niet helemaal bruikbaar of coherent beeld van Spinoza. Ik vond het maar moeilijk te rijmen: de man van het spinnenweb, de man van het sperma, dat jaloezie opwekt, de halve heilige met een onbesproken levenswandel, maar tegelijk ook een man die deze levenswandel aangrijpt om ‘te bewijzen’ dat hij geen atheïst kan zijn, want atheïsten gedragen zich liederlijk. Zijn leven was, lijkt het, een politiek project, zijn ascese een manier om zijn filosofie verteerbaar te maken – terwijl die filosofie nochtans geen bezwaar maakt tegen gematigd plezier en vertier.

Al in Voorburg moet hij door ziekte verzwakt geweest zijn. Hij had het in een brief over een aderlating na een koortsaanval, vroeg een vriend om ‘conserve van rode rozen’, wat hem blijkbaar verlichting bracht. Ik stel me hem in Den Haag voor als piepend en krakend, afgetakeld door jaren van ademnood, klein en gebogen, maar onverminderd glasstof inademend en onverminderd lurkend aan een pijp – in die tijd werd gedacht dat tabak goed was voor de luchtwegen. Terwijl hij in mijn voorstelling piepte en kraakte, schreef hij dat een vrij mens aan niets minder dacht dan aan de dood. Was dat dan een soort bezwering? Hij had twee keer schilders als huisbaas, ging om met zowel gezagsgetrouwen als revolutionairen, met halve adel zoals de familie Huygens en gezagsdragers als de Amsterdamse burgemeester Coenraad van Beuningen, maar keerde na zo’n ontmoeting terug naar zijn gort en rozijnen, doorgespoeld met dun bier – waarbij hij de weinige gemaakte onkosten in een schriftje bijhield. Hij gebruikte voorzichtigheid als motto, maar schreef tegelijk boeken die voor vele tijdgenoten zonder meer aanstootgevend waren, die hen tot in de tenen kwetsten. Hij wilde niet spotten, maar deed het in zijn brieven toch. Hij argumenteerde uitvoerig tegen vrije wil en tegen het toeval, maar was in zijn eigen leven aan een evident parcours ontsnapt.

Relativering

Ik dook ook opnieuw in zijn werk. Niet systematisch, maar toch voldoende om te beseffen dat er een ander aspect aan vastzat, dat ik sympathieker vond dan de stelligheid en zelfverzekerdheid, de axioma’s en vreemde bewijzen die ik eerder had opgemerkt. Naast die stelligheid dook voorbehoud op, nuance en relativering. Ja, redelijkheid is beter dan onredelijkheid, maar er is uiteraard veel meer onredelijkheid in de wereld en in jezelf aanwezig dan redelijkheid. Ja, democratie is de beste vorm van bestuur, en vrijheid van meningsuiting is een groot goed, zowel voor het individu als voor het gemenebest, maar als er geen democratie is, of geen vrijheid van meningsuiting, kun je er ook nog het beste van maken. En als er wel democratie is, kan die ook ontsporen, want mensen zijn wispelturig, vaak ten prooi aan bijgeloof. Eigenlijk is de kans dat het fout loopt vele malen groter, en je doet weliswaar je best, maar kunt beter niet hopen. Hoop is hoe dan ook op zichzelf niet goed. Je kunt je beter niet te druk maken over het onvermijdelijke. En er is veel meer onvermijdelijk dan de meeste mensen beseffen. Je probeert dingen uit, en als ze mislukken, probeer je het opnieuw, trek je lessen uit de mislukking en pak je het anders aan. Je zult het vaak oneens zijn met je medebewoners, en je zult hen wanstaltig en fout vinden, maar dan nog ben je beter af met dan zonder ze. Je probeert de wereld in de mate van het mogelijke te begrijpen, en die kennis te delen. Idealiter maak je de anderen redelijker, minder geneigd om te leven in angst en bijgeloof, maak je dat de samenleving goed functioneert, zodat je zelf in de mate van het mogelijke kunt leven volgens je eigen inzichten. Hoe meer je dat kunt, hoe beter de samenleving.

Maar het zal nooit helemaal mogelijk zijn, omdat je zelf in gebreke blijft, omdat je zelf altijd wel kampt met angsten en vooroordelen, omdat de samenleving steevast wel idiotie oplevert waar wetten en argumenten niet tegen bestand zijn, en waar je gewoon mee moet leren leven, omdat de samenleving waarin je terechtkomt bepaalde gebruiken en zeden min of meer oplegt. Er zijn altijd wel politici, of ideologen, theologen in het geval van Spinoza, of de Portugees-Joodse gemeenschap, die eenheidsworst willen, die iedereen in een keurslijf van geloof of gedrag willen dwingen, maar ze zijn op termijn gedoemd te mislukken, omdat we nu eenmaal niet in een keurslijf passen. We streven verschillende dingen na. Wie ons tot iets dwingt, gaat in tegen onze natuur, en dat levert niet veel op; het is een zinledig gevecht. Dat wil niet zeggen dat we ons niets gelegen laten liggen aan andere mensen. We hebben ze nodig, al was het maar omdat er een taakverdeling in de maatschappij is ontstaan, en de een voedsel produceert terwijl de ander lenzen slijpt. De slechtziende boer heeft een lenzenslijper nodig, en de lenzenslijper heeft een boer nodig die helder uit haar of zijn doppen kijkt. Waar conflicten ontstaan, geeft de wet uitsluitsel, en waar ellende is, armoede of honger, kun je beter de gemeenschap aanspreken dan individuen, die geneigd zijn hun mededogen te gebruiken voor hun eigen profijt. De overheid zorgt voor het gemenebest en maakt uit wat voor dat gemenebest nodig is om te overleven.

Het klonk allemaal nog altijd wat betweterig, maar wel vrij modern en redelijk. Een ander aspect trok me tot hem aan: inzicht geeft blijdschap of geluk, of vermindert ongeluk en droefenis, en is eigenlijk de enige betrouwbare factor voor geluk die we min of meer zelf in de hand hebben. Met het beroemde trio lust, eer en geld moeten we uitkijken – niet dat die verworpen worden, maar die drie geven soms meer frustratie dan bevrediging. Dan geeft inzicht een vreugde die niet onmiddellijk nadelen heeft en die je in staat stelt makkelijker te leven en samen te leven. Als je de redenen kent waarom iemand iets doet, is het veel moelijker haar of hem te veroordelen of zelfs maar te beoordelen. En elke groepering die systematisch tegen blijdschap tekeergaat – Spinoza had godsdiensten in gedachten – is verdacht. ‘Geen godheid, of wat ander wezen ook, kan zoo grimmig zijn zich in mijn machteloosheid en ongemak te verheugen, of ons tranen, snikken, angst en dergelijke teekenen van zielszwakheid als een deugd aan te rekenen.’ Ik zou er zelf geen filosofie van maken, maar het stemt overeen met mijn ervaring. Negatief geformuleerd: inzicht vermindert doorgaans ellende. Voor mij hoeft het niet eens inzicht te zijn, want dat komt niet zo vaak. Weetjes stemmen me ook al vrolijk.
En dan is er nog zijn voor mij heel sympathieke strijd tegen hocus pocus, de volksverlakkerij, het obscurantisme, die hem in zijn leven misschien het meeste weerstand opleverde. Mirakels bestaan niet, want de goddelijke wet is de natuurwet, en God gaat toch geen uitzonderingen maken op Zijn eigen – trouwens perfecte – wetten? Wat een flauwe god zou dat zijn, die zijn eigen wetten niet respecteert. Zo prees Spinoza, om een modern commentator te citeren, God de dood in. God kan niet anders dan zich houden aan de perfecte wetten van de natuur. Na de Spinoza die me had gebombardeerd met onomstotelijke stellingen vond ik deze Spinoza met nuances en voorbehoud, de politieke Spinoza, veel innemender.