Filosoof Katrin Flikschuh reisde door tal van Afrikaanse landen en verdiepte zich in de filosofische tradities. Gastvrijheid, gemeenschap en lotsbestemming kregen nieuwe dimensies.
Een vliegveld in Burkina Faso, 1987. De toekomstige hoogleraar politieke theorie aan de London School of Economics and Political Science staat bij de bagageband – maar haar koffer zal nooit verschijnen. Het was een ramp; malariapillen en travellercheques waren alles wat Katrin Flikschuh restte. Maar juist omdat ze niets meer had, zegt ze nu, deed ze de meest waardevolle ervaring uit haar leven op. ‘Ik ging maar gewoon lopen, van dorp naar dorp.’ Die tocht zou maanden duren.
Katrin Flikschuh doet onderzoek naar de relatie tussen Afrikaanse en westerse sociale en politieke filosofie. Ze is even in Nederland, waar ze een lezing geeft voor Leidse filosofen. We lopen samen door de snijdende kou naar het nieuwe onderkomen van het Instituut voor Wijsbegeerte van de Universiteit Leiden. Binnen krijgen we koffie en broodjes. ‘De gastvrijheid was zo groot en zo vanzelfsprekend in West-Afrika’, zegt Flikschuh. ‘Het was geen keuze, het was een morele verplichting. Het patroon was bijna altijd hetzelfde: je zat ergens, iemand kwam naar je toe en vroeg wat je doel was. Als ik had uitgelegd dat ik rondtrok, werd ik naar de chief gebracht. Die wees iemand aan die voor me moest zorgen. Altijd werd er een maaltijd gekookt, altijd was er water om je te wassen.’
U gebruikt zelfs de term ‘morele plicht’.
‘Ze moesten het doen, ook al was het niet eenvoudig, maar dat realiseerde ik me later pas. Ze hadden niet noodzakelijk een plek om te verblijven, misschien kwam ik op het verkeerde moment – maar ze zeiden nooit dat het niet uitkwam. Het was een verplichting die ze niet naast zich neer konden leggen.’
Tekst loopt door onder afbeelding
Ontdek bijzondere culturen tijdens Thinking Planet op 21 april 2018 en krijg nieuwe inzichten in grote thema’s zoals identiteit, depressie en de liefde. MEER INFORMATIE >>
Fotografie: Martin Dijkstra
Was u niet naïef, was het geen gevaarlijke tocht?
‘Zeker, ik was jong en dom. Maar ik weet zeker dat een dergelijke tocht in Europa veel gevaarlijker was geweest. Afrika is niet het duistere en gevaarlijke continent. Veel ideeën die we over Afrika hebben kloppen niet, zo bleek ook door mijn atypische ervaring: ik was niet de Europeaan die kwam om kinderen te voeden, ik was zelf kwetsbaar – juist in Afrika was daar veel oog voor. Afrika is niet alleen het behoeftige continent waarvoor wij het aanzien. Alleen al door de gastvrijheid bleek hoe beschaafd het is. De ontvangstrituelen, dat vaste patroon, was ook nog eens heel elegant. Het is wel een andere vorm van civilisatie dan wij kennen, ook omdat het allemaal niet is opgeschreven. Maar dat betekent niet dat de beschaving iets mist: de hele ontvangst was zo volledig, zo goed uitgewerkt – daarin schuilt een grote culturele rijkdom.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Strijdbaarheid
Die warme ontvangst zette Flikschuh aan het denken over het idee van de gemeenschap. We menen vaak dat de gemeenschap weliswaar warm is naar de eigen leden, maar in al die innigheid anderen uitsluit. Dat was tijdens haar tocht allesbehalve het geval. ‘De gemeenschap staat dan wel centraal in Afrika, zo leert het ubuntu-denken ook, maar tijdens mijn tocht bleek die gemeenschap iets anders dan de lokale stam. Ook in de Afrikaanse filosofie zie je die gedachte terug: je bent pas iemand door een gemeenschap met anderen te vormen – maar dat kan ook een wereldgemeenschap zijn. Het zou kunnen dat Afrikaanse denkers dat ook met een polemische inzet doen: jullie gaan ervan uit dat de wereld bestaat uit individuen, wij gaan ervan uit dat de wereld bestaat uit een grote gemeenschap.’
Die strijdbaarheid is volgens Flikschuh eigen aan de Afrikaanse filosofie. ‘Begin jaren zestig werden de Afrikaanse denkers getraind in de westerse canon; ze gingen naar Parijs of Londen om te studeren, en later naar de Verenigde Staten. En daar werd hun continent op een slechte manier neergezet: Hegel noemde Afrika een wereld zonder geschiedenis, Kant en Hume vonden dat de Afrikanen dom waren, alleen vanwege hun huidskleur. Deze percepties zijn een deel van de westerse filosofische traditie, ook al besteden wij er niet veel aandacht aan. Maar die nare opmerkingen moeten je als Afrikaan wel erg raken. Veel van de filosofische inzet daarna was gericht op de rehabilitatie van de Afrikaan en het Afrikaanse continent. En ook op het gemeenschapsdenken.’
Is het wel terecht om Afrika neer te zetten als het continent van de hechte gemeenschappen en het Westen als het rijk van het individu? We kennen hier toch ook communitaristische denkers?
‘Ik denk dat je die metafysische diepte van de gemeenschap toch meer in Afrika vindt. Er ontbreekt daar niets aan de mens, alleen andere mensen. Hier is toch een lange traditie waarin de nadruk lag op een band met God. Daar komt bij: we zoeken hier vaak naar onze innerlijke drijfveren, naar de diepste krochten van onze ziel. Andere manieren van denken bestaan hier ook wel, maar ze zijn gemarginaliseerd. Een kennismaking met de Afrikaanse filosofie kan een manier zijn om dat denken te revitaliseren.’
Tekst loopt door onder afbeelding
Palaver
Is er in zo’n innige gemeenschap nog wel ruimte voor vrijheid en individualiteit? Hoe zit het bijvoorbeeld met de emancipatie van de vrouw?
‘Die ruimte is er, maar op een andere manier dan wij gewend zijn. Wij denken dat in een gemeenschap een individu moet kunnen opstaan om te strijden voor een zaak. We denken dat een meningsverschil belangrijk is, dat de mogelijkheid daartoe noodzakelijk is omdat we immers een open samenleving willen. Voor veel Afrikaanse denkers kan dat geen goede gemeenschap zijn. Omdat de gemeenschap zo centraal staat, kiezen ze eerder voor onderhandelen dan voor strijd. Je gaat onderhandelen en neemt de gemeenschap mee. Want het uiteindelijke doel is consensus.
Consensus betekent in Afrika niet noodzakelijk dat je het over alles eens bent. Maar je bent het wel eens over hoe je samen verder wilt gaan, hoe je als gemeenschap verder wilt gaan, ook al verschil je als individu van mening. Je wilt vermijden dat de twist de gemeenschap zal verdelen, of zelfs zal vernietigen.’
Hoe gaat zo’n onderhandeling er in de praktijk aan toe?
‘Er is een Afrikaans gezegde: iedereen blijft praten tot er een overeenkomst is. Dat is het idee van palaver. Dat zag ik jaren geleden in Ghana, in de Ashanti-regio. Een man nam me er mee naar een gemeenschap. In de stad was die man overigens een priester, hier was hij de chief. Hij verruilde zijn priestergewaad voor zijn gewaad van chief, en daarmee gooide hij ook de christelijke waarden van zich af en keerde terug naar de traditie. Dat is heel gebruikelijk in Afrika: als je teruggaat naar huis, ga je van je modernere zelf naar je traditionele zelf.
Hij moest naar huis vanwege een begrafenisrite. Zes weken nadat iemand begraven is, komen mensen terug om die persoon te herdenken. Maar het is meteen een gelegenheid om twisten op te lossen. En op dat moment was er zo’n dispuut, over de grens tussen twee stukken land. Een man klaagde dat een vrouw de grens een paar meter had verschoven en zo illegaal land had ingepikt.
Vervolgens werd er uren gepraat, terwijl de oplossing toch zo simpel was. Een rechter zou die beslissing ook al genomen hebben: deel het verschil tussen de twee scheidslijnen. En dat was ook wat uiteindelijk gebeurde. Maar al dat gepraat was nodig omdat beide partijen moesten instemmen. Ze moesten ermee verder kunnen leven. De oplossing was voor hen misschien ook al overduidelijk, maar alleen door er zo lang over te praten leerden ze ermee te leven. Hun stem moest gehoord worden, dat moeten mensen voelen.’
Zo lijkt het toch weer om erkenning van het individu te gaan.
‘Het ging niet om de erkenning van het individu in zichzelf. Het was vooral de erkenning van een individu in een gemeenschap: het was voor de vrouw belangrijk dat ze niet werd uitgesloten van de gemeenschap, dat haar eer werd bewaard, dat ze niet schuldig werd bevonden. Die gemeenschap had er zelf ook belang bij om haar niet schuldig te verklaren. Het zou een probleem zijn voor de hele groep als er iemand was die ze slecht vonden.’
Kun je dit ook vertalen naar politiek?
‘Het belang van consensus in Afrika maakt het volgens sommige schrijvers moeilijk om er te werken met een meerpartijenstelsel. Als jouw politieke partij verliest tijdens de verkiezingen is dat niet van levensbelang. In Afrika ontstaat sneller het idee dat er een blijvend conflict is dat de gemeenschap verdeelt.’
Kunnen we ook wat met deze inzichten in het Westen?
‘We zouden meer waardering kunnen krijgen voor het gemeenschappelijke leven. Bijvoorbeeld voor het leven in de Grenfell Tower, waar die grote brand heeft gewoed.
De bewoners werden na de brand afgeschilderd als sociale outcasts, als mislukkelingen die hun leven niet op orde hebben. Terwijl dit soort huizen juist een voorbeeld is voor gemeenschappelijk leven. Iedereen kent elkaar, moeders passen makkelijk
op elkaars kinderen.
Het werd gezien als mensen in een pakhuis, terwijl het in werkelijkheid een soort Afrikaans dorp was.’
De gemeenschap staat heel centraal in het Afrikaanse denken. Is er in die filosofie nog wel ruimte voor het individu?
‘Er wordt ook nagedacht over het individu, maar wel op een manier die ons op het eerste gezicht zal beangstigen: bij de Yoruba in Nigeria staat het leven in het teken van het lot. Dat lot is niet hetzelfde als voorbestemming, er blijft ruimte voor vrijheid. Volgens de traditionele bronnen kiest iemand zelf zijn lot vóór de geboorte. Je gaat naar de pottenbakker van ori. Daar kies je een soort gebakken hoofd dat jouw lot bevat. Zo’n lot zou je ook kunnen zien als de ziel van een persoon. Maar omdat je niet weet wat er in de ori zit, moet je je verlaten op de vorm, maar die geeft geen echte aanwijzing over de inhoud. Dit is een heel ambigue situatie: kies jij of kiest de pottenbakker voor jou? Of kies je met hulp van de pottenbakker? En kun je überhaupt wel kiezen als je nog geen ziel hebt? Het wordt nog sterker: als je de wereld betreedt, hoor je wat er in de ori zit, wat je lot is. Alleen vergeet je dat meteen weer.
Je zou kunnen denken dat die ambiguïteit erop wijst dat het maar een gebrekkig idee geeft over de mens en zijn lot. Maar ik zie het juist als een subtiele beschrijving. Je hebt het gevoel dat je niet in volledige vrijheid kunt kiezen, dat er altijd iets anders is wat je bepaalt. Tegelijkertijd heb je de verantwoordelijkheid om te handelen zodat jouw lot goed wordt. Je bent verantwoordelijk voor je lot, ook al heb je dat niet gekozen. Zo kun je ook iets doen aan je slechte lot. Je kunt hulp zoek van waarzeggers, die je kunnen vertellen wat je kunt doen om je lot beter te maken. Zo schep je je lot.’
Zou het idee van de pottenbakker van ori u kunnen helpen, als moderne vrouw die leeft in een heel ander continent?
‘Ik wil niet zeggen dat het beter is, het kent zijn eigen beperkingen en mogelijkheden. Ik hecht grote waarde aan autonomie, maar soms kan autonomie te veel voor je zijn. Je bent overal verantwoordelijk voor. De druk wordt te groot. Als we iets meer in een lot zouden geloven, wordt het leven zachter, meer vergevend.’