Home Immanuel Kant: Wat moet ik laten?

Immanuel Kant: Wat moet ik laten?

Door René Gude op 01 september 2014

Cover van 02-2014
02-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

Ieder mens maakt een eigen landkaart van zijn doelen in deze wereld. Hij vormt zich voorstellingen van vaardigheden die hij wil verwerven, van eer die voor hem in het verschiet ligt, van comfort en duurzaam geluk in het huwelijk en van een lange rij genoegens en projecten die als lichtbeelden uit een toverlantaarn door zijn levendige verbeelding spelen. Maar tijdens deze fantasieën leidt het ware lot ons op heel andere wegen, wegen die maar zeer zelden lijken op wat wij onszelf beloofd hebben. Wij worden teleurgesteld bij iedere stap die we zetten, terwijl onze verbeeldingskracht onvermoeibaar doorgaat met haar werk en niet moe wordt nieuwe ontwerpen te schetsen, tot de dood, die zich altijd in het halfduister ophield en eindeloos ver weg leek, plotseling aan het hele spel een einde maakt. Alles gaat in een stroom voorbij en de veranderlijke smaak van mensen maakt het spel ongewis en bedrieglijk.

Als we met enige distantie naar de mens op deze wereld kijken, dan zie je een belachelijke figuur met een betreurenswaardig lot. Dit wezen lijkt geschapen te zijn om net als een plant vocht op te nemen, te groeien, zijn geslacht voort te zetten, oud te worden en te sterven. Het hoogst eigenaardige vermogen om met enige distantie naar zichzelf te kijken is voor de mens eerder een vloek dan een zegen. Omdat hij zich bewust is van zijn groei, zijn geslacht, zijn veroudering en zijn dood gaat hem die cyclus veel moeizamer af dan planten, die het doel van hun bestaan op trefzekerder en met meer waardigheid bereiken. Bedrijvige stupiditeit is het karakter van de menselijke soort. Wij zijn geneigd om snel het goede spoor op te pakken, maar dat vervolgens niet vast te houden om toch vooral niet aan één enkel doel gebonden te zijn. Domweg voor de afwisseling gooien wij halverwege ons plan van aanpak volledig om. Wij bouwen om af te kunnen breken en wat het ontwikkelde deel van de mensen ‘leven’ noemt is een wonderlijk weefsel van langdradig tijdverdrijf, aanvallen van ijdelheid en een hele zwerm onnozele verstrooiingen. Het kinderlijke, in de door ons zelf voor groots gehouden bedoelingen, staat het vermogen van mensen om zich te verbeteren zozeer in de weg, dat – om niet te gaan haten waar je niet van kunt houden – het afzien van alle maatschappelijke genoegens (omgang met anderen en dus het gebruik van de rede) slechts een klein offer lijkt.

 
vertaling René Gude
 
Deze tekst komt uit Allgemeine Naturgeschichte und Theorie des Himmels, van Immanuel Kant (1755)

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.