Home Het kwaad ‘Ik wil niet worden aangeraakt door het kwaad’

‘Ik wil niet worden aangeraakt door het kwaad’

Door Michel Knapen op 19 november 2012

08-2001 Filosofie Magazine Lees het magazine
‘We hebben monsters nodig om zelf goed te kunnen zijn’, Heikelien Verrijn Stuart, chroniqueur van het Joegoslavië Tribunaal, over onze worsteling met het dilemma Slobodan Milosevic – monster of mens? En over de parallel met Hannah Arendt, verslaggever van het Eichmann-proces.
 
Vandaag staat ‘het monster’ terecht. Slobodan Milosevic is de naam. Hij is voer voor justitie en dwingt rechters tot ongekende zorgvuldigheid. En hij plaatst ons voor morele dilemma’s die we liever uit de weg gaan. Hij joeg talloze onschuldigen over de kling. Maar zelf is hij onschuldig zolang zijn schuld niet in rechte is komen vast te staan. Toch spreken velen nu al van een monster. Voor de internationale gemeenschap is zijn veroordeling slechts een kwestie van tijd: hij moet hangen. Die houding tekent onze moeizame omgang met deze problematiek.

Dat blijkt ook uit andere zaken. Wie vanaf de perstribune met grote regelmaat wordt geconfronteerd met de terreur in voormalig Joegoslavië, kan wel eens tegen de grenzen aanlopen van professionele standaarden als afstand bewaren, objectief blijven en vooroordelen overboord zetten. Ook een deskundige als Heikelien Verrijn Stuart, die het tribunaal volgt voor het Radio 1 Journaal en Nova, loopt de kans onderdeel te worden van de gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot dit tribunaal. Daar tegenover staat echter een grote, bijna persoonlijke betrokkenheid van iemand die als ‘chroniqueur zelf kritisch wil blijven denken’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Gewone ambtenaar

Het proces-Milosevic doet sterk denken aan dat ene voorbeeld-proces. Als Adolf Eichmann in 1961 door de Israëlische geheime dienst in Zuid-Amerika van zijn bed wordt gelicht en zich in Jeruzalem voor zijn daden moet verantwoorden, is de hele wereldpers erbij. Overigens is die zelfde wereldpers na twee weken alweer vertrokken, omdat in hun ogen het proces niet opschiet. Maar wie de moed heeft te blijven, schrijft geschiedenis. Harry Mulisch bleef (De zaak 40/61), Abel Herzberg en ook de joodse filosofe Hannah Arendt. Haar verslag voor The New Yorker vormde de basis voor haar beroemde boek Eichmann in Jerusalem, waarin zij haar theorieën over de banaliteit van het kwaad ontvouwt.

Nu, veertig jaar later, herhaalt de geschiedenis zich. Opnieuw haken journalisten in Den Haag massaal af, ‘omdat ze binnen drie dagen hét verhaal willen maken’, verklaart Verrijn Stuart hun houding. Maar vaak is er op een zitting, die ook nog eens wordt onderbroken door een groot aantal schorsingen, weinig te zien. Zelf blijft ze. Ze kán niet anders. ‘Ooit heb ik me voorgenomen: áls er een Eichmann-proces in de buurt komt, dan ben ik erbij.’ Haar ambitie om de Hannah Arendt van dit tribunaal te worden klinkt misschien pretentieus, maar is niet helemaal uit de lucht gegrepen. ‘Ik denk dat er nu tientallen Hannah Arendts zullen komen die allemaal een boek over Milosevic gaan schrijven.’ Daar doet ze niet aan mee: wel gaat ze schrijven over ‘het kwaad’ – en vooral over onszelf.
 

Die ambitie is opmerkelijk, omdat juist tegen Arendt de nodige weerstand is gegroeid. Zij dacht in 1961 een portret te maken van de personificatie van het kwaad, maar na de ontmaskering bleek dat kwaad heel banaal te zijn. In haar verslag gaat ze in op allerlei trivialiteiten: het gedrag van Eichmann, zijn houding, lichaamstaal, persoonlijke tics. Verrijn Stuart: ‘Arendt liet zien dat Eichmann niet in staat was zijn gedachten te verwoorden. Hij was belachelijk opgelucht als hij een cliché had bedacht waarmee het leek alsof hij zijn gedachten onder woorden had gebracht. Hij bedreef daarmee, in termen van Clara Wichmann, “de zonde van de gedachteloosheid”. Hij kon niet nadenken over zijn eigen verantwoordelijkheid en over zijn rol in de wereldpolitiek.’ Eichmann was niet meer en niet minder dan een gewone man, die deed wat hem als ambtenaar werd opgedragen. Arendt noemde dit treffend ‘de banaliteit van het kwaad’.

Het terugbrengen van het kwaad tot menselijke proporties riep een storm van protest op. Hoe kón zij, uitgerekend een joodse, dit doen?  Opmerkelijk is dat ook recent de kritiek op Arendts boek opnieuw oplaait. Nog steeds hebben mensen het moeilijk met het idee dat achter het kwaad gewone mannen en vrouwen schuil gaan. Het haalt ons schema overhoop waarmee we zo keurig redeneren in termen van goed en kwaad. Daarmee worstelt ook Verrijn Stuart. ‘Kan een mens een monster worden? We vinden dat het antwoord ‘ja’ moet luiden. We hebben monsters nodig om onszelf als goed te kunnen blijven zien. En als dan ook nog eens de slachtoffers anoniem en ver weg zijn, als we ze niet hoeven aan te raken, te ruiken, te leren kennen, dan weten we ineens heel precies wie er slecht zijn. Maar het verschil tussen goed en kwaad is schrikbarend klein. We zijn eerder laf: we draaien ons om als onze joodse buren worden afgevoerd maar staan te juichen als Milosevic voor het gerecht komt.’
 

‘Lege huls’

En áls hij eenmaal voor de rechter verschijnt, meet hij zich – geholpen door de media, die hem ‘leuk’ zijn gaan vinden – een nieuwe rol aan, dat zijn beeld nog problematischer maakt. Ook hier dringt de vergelijking met Eichmann zich op. Verrijn Stuart: ‘Milosevic is altijd een abstract monster geweest maar hij komt nu steeds meer over als intelligent en amusant. Ook hij wordt een mens’, luidt haar constatering. Het vermenselijkte monster daagt uit, heeft Verrijn Stuart gemerkt. In de rechtszaal wordt, net als in de eerste zaak tegen Dusko Tadic, door – met name mannelijke – journalisten een spelletje gespeeld: Milosevic recht in de ogen aankijken, wachten tot hij de blik vangt en dan proberen de ogen niet als eerste neer te slaan. Verrijn Stuart: ‘Daar doe ik niet aan mee. Ik wil niet worden aangeraakt door het kwaad. Ik wil daarboven staan. Niet in de arrogante zin van het woord, maar om goed te kunnen blijven kijken.’

Net zoals Arendt Eichmann zag als een identiteitsloos persoon, beschouwt Verrijn Stuart Milosevic als een ‘lege huls, een bedenksel van zichzelf, niet meer dan een imago’. Maar ze gaat verder: ‘Iemand als Octavio Paz zou Milosevic ook een macho noemen. Een macho die gekenmerkt wordt door haat die weer voortkomt uit leegte en angst. Paz zou Milosevic het volgende laten zeggen: “Ik ben niemand, ik beschik slechts over een geleende identiteit” – Milosevic wéét dat hij niks is – “en haat anderen van wie ik wel een identiteit vermoed.” Daarmee is Milosevic het prototype van de “postmoderne” crimineel.’
 
Uiteindelijk beperkt het Joegoslavië Tribunaal zich niet tot de veroordeling van moordenaars en verkrachters. Naast het juridische is er de wijsgerige reflectie. ‘Voor mij zoekt het tribunaal antwoorden op drie fundamentele vragen’, zegt Verrijn Stuart. ‘Dat zijn: wat veroordelen wij?  Vervolgens: bestaat er nog recht naast oorlog, politiek en economie? En: in hoeverre verschillen wij eigenlijk van de bewoners van de Balkan?’

Voorop staat het ‘wij’: de rode draad in dit proces, zoals dat bij Eichmann ook het geval was.  Hij bleek  een ‘gewone’ ambtenaar te zijn, die ‘slechts’ niet over het vermogen beschikte de morele consequenties van zijn handelen te doorzien.

Als Hannah Arendt het proces-Milosevic zou beschrijven, vermoedt Verrijn Stuart, zou ze zich de vraag stellen: wat is ónze verantwoordelijkheid? Wat is ónze identiteit? Als het kwaad niet langer het kwaad is, kunnen wij, de goeden, dan nog wel de goeden zijn? ‘Dat kan wel in een valse, narcistische houding die we graag aannemen. Eichmann móest in onze ogen de kwade blijven, want dan pas konden wij onszelf in de Tweede Wereldoorlog als de goeden zien. En toen het beeld van Eichmann als kwade door Arendt werd afgebroken, heeft Arendt het moeten ontgelden.’

Verrijn Stuart laat een weinig optimistisch mensbeeld zien. Ze verhaalt over haat en materialistische ressentiment dat massaal leeft. En als de personificatie van het kwaad voor de rechter verschijnt, dan bekent hij geen schuld maar gaat zijn gedrag rechtvaardigen. ‘Dat zie je bij het tribunaal steeds opnieuw. De rancune begint met materialisme en eindigt in eigenhandige wreedheid. Iedere stap wordt begeleid door zelfrechtvaardiging. Hoe valt dit te duiden? Misschien door het verlies van het geloof – er is geen hiernamaals meer dat gedrag straft of beloont.’
 

Vergelding

Maar het Haagse tribunaal biedt hoop na haar sombere beschouwingen. De zaak-Milosevic noemt Verrijn Stuart een ‘wereldproces’, dat tot verantwoordelijk handelen dwingt, en precies daarover is ze heel tevreden. ‘Het tribunaal laat zien hoe het eraan toe gaat als we het beste doen wat we in ons hebben. We berechten mensen zo eerlijk mogelijk, we creëren heldere procedures die universeel zijn – tot en met de mis en scène in de rechtszaal. Rechters uit zeer verschillende landen kwamen bij elkaar en schreven prachtige regels voor procedures en bewijs. Daarbij waren rechters uit absoluut totalitaire staten, maar als mensen ruimte krijgen om los van hun achtergrond op te schrijven wat zij de ideale procedures vinden, dan kunnen en willen ze dat. Ze werken dus volgens de beste principes van de rule of law.’ De vonnissen noemt ze ‘heel eerlijk’; rechters redeneren niet bij voorbaat toe naar bijvoorbeeld genocide en geven ook duidelijk aan waarom in bepaalde gevallen genocide niet te bewijzen is.

Het zijn voor Verrijn Stuart de zuivere procedures die de kracht van dit tribunaal vormen, meer dan de inhoud van de wet of morele normen. ‘Het is de functie van het tribunaal om te laten zien dat de rule of law wordt teruggebracht in de samenleving. Het is een geruststellende gedachte als we mensen volgens deze regels – onze regels – berechten.’ Uit die procedures valt vervolgens de kritische moraal op te maken. De procedures zijn immers voor iedereen gelijk, iedereen heeft recht op dezelfde basisgaranties.’
 

Steeds als Milosevic de kans krijgt, hamert hij erop dat het een ‘false tribunal’ is: het is niet opgericht door de Algemene Vergadering van de VN. Inderdaad is de legitimiteit van het tribunaal aanvechtbaar, erkent ook Verrijn Stuart. ‘De oprichtingsbasis van het tribunaal is smal en vooral politiek ingegeven. Het was een reactie op de televisiebeelden van de concentratiekampen in Bosnië. Altijd hebben we over Auschwitz “Dit nooit meer” gezegd en toch gebeurde het opnieuw. Het westen moest iets doen maar wilde niet ingrijpen. Het VN-Charter bood een uitkomst. In dat Handvest staat dat de VN maatregelen mogen nemen om de vrede te handhaven. De oprichting van een tribunaal wordt niet expliciet genoemd, maar het wordt ook niet als strijdig met het Handvest geacht. Daarmee heeft een politiek orgaan een rechtsprekend instituut opgericht. Je kunt dus stellen dat het idee van de trias politica – de scheiding van de rechterlijke, wetgevende en uitvoerende macht  – aanvankelijk is ondergraven door de oprichting van het tribunaal.’ Opmerkelijk is dat datzelfde tribunaal nu als bedreiging wordt ervaren, door vooral de Amerikanen, omdat het zich ontpopt tot een onafhankelijke macht naast de politiek.

De rechters staan niet alleen voor de zware taak te oordelen over de schuldvraag, maar ook over de strafmaat. Wat dat laatste betreft zijn ze tot nu toe niet zuinig geweest: de eerste 21 veroordeelden kregen gemiddeld een gevangenisstraf opgelegd van 18,5 jaar. Voor Verrijn Stuart zegt dat echter niet zoveel. ‘Ik hoorde pas iemand zeggen dat het tribunaal zo succesvol is: Radislav Krstic had een gevangenisstraf van 46 jaar gekregen. Maar lange straffen zijn geen indicatie voor succes. Een straf is per definitie niet adequaat. Een straf van 25, 40 of 46 jaar, wat is het verschil? Is acht keer levenslang beter?’

Slachtoffers zijn uiteraard op zoek naar genoegdoening, soms zelfs wraak. ‘Genoegdoening moet niet alleen de directe slachtoffers maar ook de toeschouwers – het publiek – geruststellen.  Maar dat leidt al snel tot een nieuwe mateloosheid. Het strafrecht kan wraakgevoelens niet overnemen, zelfs niet kanaliseren, wraak glipt er altijd weer tussendoor. Wraak kan altijd terugkeren en is hoogstpersoonlijk. Ik pleit voor een vorm van vergelding, waarbij wordt gekeken naar de daad en naar de mate van schuld. Dat lijkt me uiteindelijk de meeste geciviliseerde – althans de meest eerlijke –grondslag voor de straf. De straf moet Milosevic als individu ondergaan: hij wordt aangesproken op zijn persoonlijke verantwoordelijkheid. Als hij wist wat er gebeurde, had hij op de rem moeten gaan staan.’