Home ‘Ik wil laten zien dat niets vanzelfsprekend is’

‘Ik wil laten zien dat niets vanzelfsprekend is’

Door Carolien van Welij op 30 april 2021

‘Ik wil laten zien dat niets vanzelfsprekend is’
Cover van 05-2021
05-2021 Filosofie magazine Lees het magazine

Lichtvoetig én ernstig onderzoekt Joke van Leeuwen in haar verhalen het menselijk bestaan. In haar nieuwe roman kijkt een jongvolwassene vanuit het hiernamaals terug op haar leven.

Beeld Jessica Brouwer

Mijn leven als mens, de nieuwe roman van schrijver, tekenaar en cabaretier Joke van Leeuwen (1952), begint op een bijzondere plek: het hiernamaals. De 18-jarige ik-persoon Dinka is net doodgegaan: ‘Ergens hoor ik: “Kómt u maar!” en dan merk ik dat het klopt wat al eeuwen is geschreven: dat de ziel door het aarsgat naar buiten treedt.’ In het hiernamaals betreedt Dinka een enorme wachtzaal vol ronddolende zielen. ‘Maar niemand kan meer voordringen, en als een verse ziel, nog helemaal niet gewend, uitroept: “Weet u wel wie ik was?!”, wordt daar vrolijk om gelachen.’ De roman gaat over een ziel die kijkt naar de tijd waarin ze mens was. Op een speelse manier snijdt het verhaal grote, filosofische vragen aan, over wat het menselijk bestaan nu eigenlijk betekent en voorstelt.

Het beeld van de ziel die door het aarsgat naar buiten treedt haalde u ook aan in uw Albert Verwey-lezing in 2013 – met een verwijzing naar Rabelais. Gaf dat beeld de aanzet tot deze roman?
‘Nee. Dit boek ontstond met een beeld van een hoofd­persoon die een dood zusje heeft. Door te beginnen
met een soort hiernamaals is er een heel andere verhouding tussen die twee mogelijk en kan dat dode tweelingzusje ook een rol spelen. Vervolgens ben ik veel gaan lezen over alle beelden die er bestaan van “hiernamaalsen”, en dacht ik aan dat lekkere dwarse zinnetje van Rabelais dat ik kon gebruiken. En ik had zelf een ervaring gehad die ik erin wilde verwerken.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wat voor ervaring?
‘Dat was op een ochtend in een collegezaal aan de Anton de Kom-universiteit in Paramaribo. Toen mijn studenten aan een schrijfopdracht werkten, overkwam mij iets: opeens trad ik als het ware uit mijzelf. Ik vergelijk het met een vliegtuig dat boven de wolken uitkomt. Het was alsof ik zelf zo even naar beneden naar de wereld keek: wat een gedoe toch, wat een jaloezie en kleine menselijkheid. Ik ervoer een enorm geluksgevoel en wist: uiteindelijk is alles eenvoudig. Die ervaring tilde me op tot grote hoogte, en tegelijkertijd deed mijn persoontje er niet meer zo toe. Ik zag al die rondscharrelende persoontjes en had een besef dat ik buiten mijn egootje was. Dit klinkt allemaal heel zweverig, maar ik ben zelf absoluut niet zweverig. Anderen hebben zo’n ervaring misschien met drugs, bij mij gebeurde dat gewoon.’

‘Opeens trad ik uit mijzelf, als een vliegtuig dat boven de wolken uitkomt’

In de Verwey-lezing benadrukte u het belang van ‘de blik van onderaf’ in literatuur. Met de keuze voor een perspectief vanuit het hiernamaals biedt u nu een ‘blik van bovenaf’.
‘Zo had ik het nog niet bekeken. Waar het bij beide blikken in elk geval om gaat, is dat je een ander perspectief kiest dan het vanzelfsprekende, namelijk dat van iemand die in het midden staat. Je ziet méér als je op een plaats bent die niet in het midden is. Dat is een voordeel van mijn eigen geschiedenis – ik ben niet vanzelfsprekend ingebed. Op mijn dertiende verhuisde ik met mijn ouders naar Brussel. Ik zat in de klas, snapte mijn huiswerk niet, en de juf zei: “Als jij denkt het beter te weten, zoals alle Hollanders, ga dan maar terug naar je eigen land.” Dat vergeet ik mijn hele leven niet. Opeens zag ik: nu word ik, als verlegen meiske, dat onbekend is met wat het hier zal leren in dit andere land, op één hoop gegooid met miljoenen mensen die zich Nederlander noemen. Ik vond het toen niet leuk, maar het is een belangrijke ervaring geweest – ik heb daar de rest van mijn leven profijt van gehad.’

Wat gaf deze ervaring u mee?
‘Daar in die klas ontstond bij mij een besef van wat ik het “onvanzelf­sprekende van vanzelfsprekendheden” noem. Daar gaat het ook bij die “blik van onderaf” om. Dat is de blik van kinderen voor wie nog veel niet vanzelfsprekend is. De blik van beginnende mensen – dat perspectief zit niet alleen in mijn kinderboeken, maar ook in mijn romans, en in het lange gedicht Levenslust (2019), over telkens opnieuw beginnen. Dat is een soort beginnen dat niet beperkt is tot kinderen: jezelf een nieuw perspectief geven, een nieuwe mogelijkheid om een weg op te gaan, al zie je die misschien nog niet. Je bent dus nooit gesetteld: je bent altijd onderweg en je bent er pas als je doodgaat.’

Dat moment van doodgaan is het startpunt van uw nieuwste roman. Hoofdpersoon Dinka overziet haar hele leven, dat begint in de baarmoeder en eindigt als jongvolwassene. Komen in deze roman de blik van onderaf en bovenaf samen?
‘Ja. Dinka is een opgroeiend meisje. Aan de andere kant overziet ze haar leven, zoals kinderen dat niet kunnen. De blik van bovenaf is me als schrijver ook vertrouwd. Als je schrijft, kijk je niet letterlijk van bovenaf, maar je bent wel iemand die alles overziet. In die zin is de blik van bovenaf de blik van de schrijver die zelf een wereld maakt. Dat gebeurt in je hoofd, dat gebeurt op papier. Je wandelt met mensen mee, je kleedt ze aan met gedachten, met een ziel. Zo zijn ze niet van karton, maar worden ze echt mensen, terwijl ze niet eens bestaan. Via je personages kun je het over dingen hebben waar je zelf intuïtief of vragen stellend mee bezig bent.’

Door die blik vanuit het hiernamaals roept Mijn leven als mens vragen op als: wat is leven? Wat is mens-zijn? Ging het u om een beschrijving van het aardse bestaan?
‘Niet in de zin van: nu ga ik eens vertellen wat het aardse bestaan is – die pretentie heb ik niet. Er moest wel iets in van al die gewone dingen van een menselijk bestaan: naar een kleuterschool gaan, het onbegrip van volwassenen tegenover kinderen. En ik wilde laten zien hoe belangrijk die tijd van opgroeien is: een basis voor de rest van je leven. Er wordt nog weleens meesmuilend gedaan over schrijven voor kinderen. Dat is een manier van kijken die niet elke leeftijd als evenwaardig ziet. En dat lijkt me een vergissing. Ik wil laten zien wat de waarde is van twee jaar zijn, of veertien, of 35 of tachtig.’

‘Alleen in niet-bestaan bestaat volkomenheid’

Ademen

In de gesprekken in het hiernamaals tussen Dinka en haar tweelingzusje, dat voor geboorte al gestorven was, komt er een antwoord op de vraag wat leven is. Als haar zusje vraagt waar haar lijf is, antwoordt Dinka: ‘“Ik weet het niet,” zeg ik naar waarheid, “je kon niet worden geregistreerd, je hebt dus nooit officieel bestaan, want je hebt nooit geademd, als je wel even had geademd, had je geleefd.”

“Dus ademen is leven. Ademen is genoeg. Ademen is het belangrijkste.”

“En een naam krijgen. Dat ook. En bestaan.”’

Leven is ademen. En: fouten maken. Het doodgeboren zusje weet zeker dat ze een succesvol leven geleid zou hebben. Dinka maakte fouten. Vanuit het volmaakte hiernamaals wordt de onvolkomenheid
van het aardse bestaan glashelder: mis­verstanden, jaloezie, littekens, jeuk, zorgen, slapeloze nachten en de dingen die misgaan. Alleen in niet-bestaan bestaat de volkomenheid. De moeder van Dinka is suppoost en staat op een zaal met een totaalkunstwerk ‘dat de ongrijpbaarheid van het menselijk bestaan tot uitdrukking brengt’.

Streeft u daar in uw werk ook naar?
‘Ik zeg dat met een knipoog, maar tegelijkertijd is dat natuurlijk wel zo.’

De roman speelt zich niet alleen af in het tijdloze hiernamaals, maar ook in de jaren negentig. Wilde u ook het mensbeeld uit die tijd onderzoeken?
‘Ik vond het mooi aan de jaren negentig dat we allemaal bezig waren met dat cijfer 2000. Er was een soort toekomstdenken: de een had het over nieuwetijdskinderen, de ander zag nieuwe perspectieven voor zo’n nieuwe eeuw, veel bedrijven hadden “2000” in hun naam. We leefden naar dat jaartal toe. Er was ook wel de angst dat alles verkeerd zou gaan met computers, de “millenniumbug”. En het idee heerste dat straks de markt alles zou oplossen.

In de jaren negentig begon iets waar we nog steeds in zitten: die ideeën van “je maakt jezelf”, “winners and losers”, en je onderwerpen aan “de tucht van de markt”. Het neoliberalisme en marktdenken werden toen zichtbaar – we weten nu wat de gevolgen van dat denken zijn. In mijn boeken wil ik dat samen hebben: dat nabije, en dat bredere van een wereld om je heen. Wat dat laatste dan ook is – van de Franse Revolutie in Feest van het begin (2012) tot emigreren in De onervarenen (2015) of een grens in Hier (2018).’

In uw boeken vind je veel filosofische vragen en overpeinzingen. Wat is uw ­verhouding tot filosofie?
‘Ik denk dat ik vooral dingen uitzoek en vragen stel, en daar een verhalende vorm aan geef. Ik denk niet: ik heb een antwoord. Een filosoof zal dat ook niet meteen denken, maar het is toch de bedoeling dat je als filosoof wat meer zegt en theoretiseert dan ik hoef te doen.

Ik heb nooit overwogen filosofie te studeren. Toen ik nog geen voet aan de grond kreeg met wat ik wilde – schrijven en tekenen – ging ik geschiedenis studeren. Ik veronderstelde dat geschiedenis ook een vorm van verhalen vertellen was – wat helemaal niet het geval was in die tijd, want alles moest geteld en gemeten worden om er zo veel mogelijk bèta uit te zien. In Kritiek van de cynische rede, een boek dat grote indruk op mij maakte, zegt de Duitse filosoof Peter Sloterdijk dat een filosoof “kinderlijke vragen” moet stellen – de vragen die volwassenen niet meer stellen.’

Ondanks het filosofische gehalte worden uw verhalen nooit zwaar op de hand of droog.
‘Ja, ik zoek een lichtvoetige toon. Zoals je die bijvoorbeeld vindt in de experimentele achttiende-eeuwse roman Tristram Shandy van Laurence Sterne. Dat boek is heel origineel, en niet zo hoogdravend – met humor, spot en speelsheid. Er spreekt een houding uit die ik ook bij de Italiaanse schrijver Italo Calvino terugvond: niet op de gebaande paden, maar ook niet “laat mij eens even ernstig zijn” – hij laat zien dat je ernst beter met lichtheid en humor kunt benaderen. Calvino sprak van “nadenkende lichtheid” als de verwoording van de manier van schrijven waarnaar hij streefde. Toen ik dat las, dacht ik: dát bedoel ik.’