Home Huilen om kunst, en om jezelf

Huilen om kunst, en om jezelf

Door Marco Kamphuis op 17 april 2006

04-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

De perfecte schoonheid van een kunstwerk kan ons laten huilen, omdat kunst ons, volgens Plotinus, confronteert met de imperfectie en lelijkheid van ons eigen bestaan.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

John Armstrong is een jonge geleerde met een vlotte pen, die net als zijn collega Alain de Botton de meest pakkende denkbeelden van schrijvers en filosofen losmaakt uit de vaak complete stelsels waarin ze gevat zijn, en deze ons op een presenteerblaadje aanbiedt. Daar is uiteraard niets mis mee. Na het sympathiek geschreven De filosofie van de liefde heeft Armstrong zich gericht op een ander onuitputtelijk fenomeen, en dat heeft geresulteerd in De filosofie van de schoonheid. In zijn boek behandelt Armstrong eerst opvattingen die schoonheid situeren in het object van onze bewondering. Volgens de Engelse schilder Hogarth lag schoonheid in essentie in licht golvende lijnen. Voor Pythagoras school het geheim in de proporties. Deze opvatting kwam voort uit zijn beroemde ontdekking dat als je twee snaren in trilling brengt, waarbij de ene zo lang is als de andere, de voortgebrachte tonen met elkaar in harmonie zijn (samen vormen ze een octaaf). Schoonheid ontstaat door wiskundige proporties, concludeerde Pythagoras, en dit standpunt bleek door de eeuwen heen zeer invloedrijk. Armstrong wijst er nuchter op dat een dergelijke theorie niet alomvattend is: 'Als je twee blokken hout naast elkaar legt, het ene twee keer zo lang als het andere, dan is er niet dat opwindende gevoel dat het helemaal klopt, noch het gevoel dat de verhouding op de een ofander manier lieflijk of belangrijk is.'
Vervolgens onderzowekt hij de opvattingen die schoonheid niet proberen te verklaren vanuit de eigenschappen van het object, maar vanuit de reactie van de waarnemer: we noemen iets mooi, door het effect dat het op ons heeft. Dit brengt hem op het seksueel genot dat niet zelden samengaat met schoonheidsbeleving: zouden we een geschilderede Venus of een gebeeldhouwde Adonis net zo enthousiast beoordelen als we niet op voorhand geïnteresseerd waren in naakte vrouwen of mannen?

Plotinus

Schoonheid leidt soms ook tot een ander soort ontroering, een die ons tot tranen brengt. De filosoof Plotinus was van mening dat waarneembare schoonheid samenvalt met morele schoonheid. Hij zag de mens als een duale entiteit: een ziel van goddelijke oorsprong, gevat in een menselijke, gedegenereerde vorm. De ziel herkent haar eigen sterven naar puurheid en perfectie in een mooi voorwerp, en dit gevoel van herkenning is de schoonheidservaring. Deze sensatie is echter niet alleen maar vreugdevol, want het bewustzijn van onze goddelijke oorsprong maakt de lelijkheid van echt bestaan waartoe we zijn afgedaald moeilijk te verdragen – vandaar onze tranen.

Het probleem met opvattingen – al dan niet mystiek – die schoonheid verklaren uit de ervaring van de waarnemer, is dat sommige mensen oprecht ontroerd raken door dingen die helemaal niet mooi zijn. Over smaak valt te twisten, nietwaar? Armstrong besteedt uitgebreid aandacht aan de sciologie van de smaak. Dit doet hij aan de hand van Pierre Bourdieu, die tot de bevinding kwam dat mensen met een lage opleiding en ditto status vaak een hoge dunk hebben van musea, bibliotheken en theaters – waar ze zelden komen -, terwijl de heersende klasse een ongedwongen, intieme omgang met kunst heeft. Boudieu heeft een weinig vleiende visie op gevoel voor schoonheid en een ontwikkelde smaak: het is een subtiel middel om lagere groepen buiten te sluiten.

Aan het einde van zijn zoektocht naar de betkenis van schoonheid in de kusnt en de verschillende manieren waarop schoonheid door de eeuwen heen is geïnterpreteerd, formuleert Armstrong een heuse conclusie: 'Het ervaren van schoonheid is een weerspiegeling van wat het inhodut om mens te zijn.' Een dergelijke definitie brengt de ontraadseling van het geheim natuurlijk geen stap dichterbij. Armstrong beseft zelf ook wel dat de verawrring van de lezer over de aard van schoonheid toeneemt, naar gelang zijn kennis groeit. Ondertussen De filosofie van de schoonheid een toegangkelijk en leerzaam boek, het biedt een vermakelijke gelegenheid onze smaak te ontwikkelen, en de lagere klassen onder de duim te houden.